Een ambitieus schrijver met te hoge verwachtingen

Schrijvers komen en gaan, worden herinnerd of raken vergeten. Van de dichter en polemist A. Marja, die in 1964 op zesenveertigjarige leeftijd overleed, is alleen de roman Snippers op de rivier (1941) nog verkrijgbaar; zijn tientallen dichtbundels en andere publicaties – daaronder een verhalenbundel, bloemlezingen en polemieken, bundelingen van kritieken en beschouwingen, en vertalingen van Rilke en Oscar Wilde – zijn met het stof van twee decennia bedekt.

hazeu marjaWie van Marja’s poëzie kennis wil nemen moet te rade gaan bij de welbekende bloemlezingen van Gerrit Komrij en Hans Warren (met elkaar resulteert dat in vijf gedichten uit drie van Marja’s latere bundels) of een bezoekje aan een bibliotheek brengen: navraag bij de Openbare Bibliotheek aan de Groninger Vismarkt leerde me dat daar acht van de dertig titels die ik bijeen kon rapen voorradig zijn, maar ook dat de vraag ernaar bescheiden is.

En dat terwijl Marja een belangrijk deel van zijn leven in Groningen doorbracht. Aan de letteren in de stad droeg hij bij met een gedenkboek over Hendrik de Vries en een bloemlezing met werk van Groninger dichters (Sint Maarten op de Montparnasse, 1946). Voor de oorlog was hij lid van de kunstkring het Drieluik – gesticht door Ab Visser en gevestigd op een zolder in de Kleine Raamstraat – en na de oorlog mede-oprichter van de Omroep Provinciaal Militair Commissariaat, waaruit later de Regionale Omroep Noord voortkwam. Vooral in het begin van de jaren zestig, toen Marja van de ene rel in de andere belandde, werd hij in letterkundige kringen gevreesd – maar ook een beetje belachelijk gevonden. Een markante persoonlijkheid, zonder twijfel, en een aartsquerulant. Dat hij nu, ruim twintig jaar na zijn dood, voor even van de vergetelheid wordt gered, is te danken aan Wim Hazeu, die een beknopte biografie van Marja schreef.

Natuurlijk is ‘A. Marja’ een pseudoniem. Het was samengesteld uit zijn eigen voornamen (Arend Theodoor) en die van zijn moeder (Johanna Martina Jacoba). ‘Arthjo Marja’ was het buitenissige resultaat en dat werd later bekort tot A. Marja. Onder die naam debuteerde hij in 1936 officieel in het tijdschrift Opwaartsche Wegen; een jaar later verscheen zijn eerste dichtbundel, Stalen op zicht.

a. marja in Volk en vaderland
Jeugdzonde van A. Marja in Volk en Vaderland

Een ‘officieus’ debuut was voorafgegaan. Op 2 februari 1935 publiceerde Arend Theodoor Mooij, toen bijna achttien jaar oud, een gedicht in het N.S.B.-tijdschrift Volk en Vaderland, waarin de roep om een Grote Leider en Sterke Man weerklonk. Marja, om hem verder zo te noemen, schreef het onder invloed van een leraar Duits aan de christelijke hbs te Winschoten, een fervent nationaal-socialist. Het was een regelrechte stommiteit, die Marja nadien in zijn werk en door zijn opstelling in de oorlog corrigeerde. Het nam echter niet weg dat deze ‘jeugdzonde’ (zoals Wim Hazeu terecht schrijft) hem hard werd aangewreven toen hij in 1961 en 1962 al die schrijvers en letterkundigen, van Sierksma tot Donkersloot en van Stuiveling tot Hermans, tegen zich in het harnas wist te jagen. Wie kaatst, moet de bal verwachten – dat gezegde lijkt op Marja zeer van toepassing.

Nog voor de oorlog verschenen dichtbundels als Eenvoudig schilderij en Omneveld havenlicht (een gelukkige hand bij het kiezen van titels had Marja naar mijn gevoel niet) en ook als journalist – sedert 1938 bij de Groninger editie van Het Volk – kwam Marja redelijk aan zijn trekken. Het uitbreken van de oorlog, gevoegd bij zijn immer zwakke gezondheid, heeft zijn noodlot ongetwijfeld in hoge mate bepaald: nadat hij weigerde zich bij de Kultuurkamer te melden werd zijn prille literaire carrière bemoeilijkt, persoonlijk en letterkundig raakte Marja in een isolement. De oorlog bracht hij gedeeltelijk in Yerseke door, waar zijn vader dominee was, en in Groningen woonde hij achtereenvolgens aan de Eeldersingel, in de Herman Colleniusstraat en de Donkersgang. Samen met J.B. Charles, H.N. Werkman en W.H. Overbeek (die publiceerde onder het pseudoniem Marten Drossaard) richtte hij de illegale uitgeverij ‘In agris occupatis’ op, en hij redigeerde voor uitgever George Kroonder te Bussum de clandestiene ‘Bayard Reeks’, waarin in 1944 zijn bloemlezing Keur uit Rilke verscheen.

Na de oorlog – Marja was inmiddels getrouwd – ging het bergafwaarts. Aanvankelijk oogstte hij wat hij in de oorlog had geschreven, daaronder de kritiekenbundel Schuchter en iets luider en de autobiografische dagboekaantekeningen Zeepbellen in de orkaan, maar al snel kreeg de zorg om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien de overhand. Zijn functies als ambtenaar van het Ministerie van Justitie, onder meer belast met de inrichting van gevangenisbibliotheken, en later als directeur van het Consultatiebureau voor Alcoholisme in Den Haag gingen ten koste van de tijd die hij voor het schrijven had. Bovendien liep in 1953 zijn huwelijk op een scheiding uit.

marja voor de bijlIn 1955 verscheen Voor de bijl, later gevolgd door Over de kling, twee bloemlezingen met polemiek uit de Nederlandse literatuur, die een aankondiging lijken van het rumoer dat in Marja’s laatste jaren om hem zou losbarsten. Het begon ermee dat Marja betrokken raakte in de polemiek tussen W.F. Hermans en J.B. Charles over Charles’ Volg het spoor terug, daarna was het hek voor de rest van zijn dagen van de dam: met zijn ‘practical jokes’, felle en soms erg ongenuanceerde uithalen en artikelen, beledigende briefkaarten en wat dies meer zij, joeg hij tal van gereputeerde collega’s op de kast – Wim Hazeu doet er uitvoerig verslag van. De reactie kon niet uitblijven: Marja dreigde uit de Vereniging van Letterkundigen te worden gezet, en het gedicht in Volk en Vaderland kwam weer boven tafel. Het mag verbazend heten dat Marja te midden van alle onrust nog aan eigen werk toekwam: zijn laatste dichtbundels Nochtans een christen en Van de wieg tot het graf, beide uit 1962, behoren tot zijn meest gewaardeerde. Maar het geruzie sloopte hem ook, het heeft zijn vroegtijdige dood – op 10 januari 1964 in Den Haag – waarschijnlijk bespoedigd.

Wim Hazeu, auteur van de biografie A. Marja, dichter en practical joker, heeft Marja in de laatste jaren van zijn leven gekend. Ter gelegenheid van Marja’s twintigste sterfdag, in januari 1984, schreef hij een schets van diens leven en werk — een hommage ook —, die als bijlage door Vrij Nederland werd gepubliceerd. Het beeld dat bij mij uit die schets en uit Marja’s poëzie ontstaat is dat van een ambitieuze man, die door omstandigheden waarin hij ongewild verzeild raakte en misschien ook wel door de beperktheid van zijn talent de hoge verwachtingen die hij van zichzelf had nooit ten volle heeft kunnen waarmaken. Marja mag dan, zoals Hazeu schrijft, ‘een uitstekende en vindingrijke bloemlezer’ zijn geweest, een goed polemist was hij niet – daarvoor was ‘zijn sociale positie te kwetsbaar’ en ontbrak het hem aan ‘het niveau dat W.F. Hermans wel bezat’ (aldus Marja’s toenmalige vriend Albert Jan Govers). Als dichter apprecieer ik hem niet bijzonder: zijn poëzie is me te ruw, zijn beelden zijn me vaak te banaal – al realiseer ik me dat anderen, onder wie de dichter en vertaler Peter Verstegen, daar anders over denken. Als vertaler van Oscar Wilde’s The Ballad of Reading Gaol (en niet ‘Goal’, zoals Hazeu hardnekkig schrijft) schoot hij naar mijn idee tekort: zijn Bajesballade van Wilde Oscar, een melige titel, is een herdichting in bijna Bargoens die noch aan Wilde’s stijl noch aan de beklemmende inhoud recht doet — al vond Vestdijk de vertaling ‘voortreffelijk’, maar die had van vertalen dan ook weinig kaas gegeten. Wat overblijft is een markante onruststoker, een man die zichzelf misschien wel meer kwelde dan hij anderen kwelde.

Hazeu’s schets in Vrij Nederland is in een iets uitgebreide versie door de Groninger uitgeverij Stabo/All-Round in boekvorm gepubliceerd. Die uitbreidingen zijn minimaal, wie de bijlage van Vrij Nederland heeft bewaard hoeft het boekje niet aan te schaffen. Bovendien zijn de foto’s bij de tekst in de bijlage beter gereproduceerd dan in het boekje. Een bibliografie van Marja ontbreekt, wat ik een ernstige omissie vind.

Die bezwaren zeggen meer over de uitgave dan over Hazeu’s geschrift: dat is gedegen en leesbaar genoeg, zij het dat het ook de kenmerken van een hommage heeft en dus in kritische beschouwing tekort schiet. Terwijl Hazeu andermans zonden breed etaleert als dat kan verhelderen waarom Marja weer eens op het oorlogspad was, worden Marja’s zonden met de mantel der liefde bedekt: het gedicht in Volk en Vaderland wordt niet geciteerd. Wie het toch wil lezen verwijs ik naar het artikel ‘A. Marja, profiel van een practical joker’ door Hans van Straten, verschenen in Het Vrije Volk van 3 februari 1962 en fotografisch herdrukt in W. F. Hermans’ Mandarijnen op zwavelzuur. Het was dat artikel waardoor Marja ten slotte zijn streken thuiskreeg.

Anton Brand

Wim Hazeu – A. Marja, dichter en practical joker (1917-1964). Stabo/All-Round, Groningen, 160 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 15 februari 1985.