De jaren vijftig in Parijs

De nieuwe roman van Hugo Claus, Een zachte vernieling, omvat drie delen: een korte proloog, een korte epiloog en daar tussenin het eigenlijke verhaal, een evocatie van het kunstenaarsleven in Parijs in de jaren vijftig. Die drie delen hebben geen titel, ze worden in de inhoudsopgave aangeduid met de eerste woorden van hun beginregels: ‘Ik hoorde het vanmorgen..’, ‘Sinds ik met vervroegd pensioen ben…’ Het is een procedé dat gebruikelijk is voor poëzie, niet voor proza. Toch is het hier zeer op zijn plaats aangezien Claus bovenal een roemrijke epoche in woorden wil vangen. Het verhaal is in zekere zin secundair — vaker verteld en tamelijk voorspelbaar.

zachtevernielingProloog en epiloog spelen zich in het heden af; we maken kennis met de net gepensioneerde directeur van het Cultureel Centrum te Gent, André Meertens, die uit een nieuwsuitzending op de radio verneemt dat de dichter Bernard Waehlens is overleden. ‘Zijn poëzie, hoewel mineur van toon, trof door haar eenvoud.’ Tegen zijn zin werkt André mee aan een tentoonstelling ter herdenking van Waehlens. Aldus ontmoet hij de vrienden weer met wie hij en de dichter ooit in Parijs de kunstenaarsgroepering ASUR vormden. Van één van hen hoort hij wat er geworden is van Sabine de Comptine d’Aarselaer, de femme fatale die hij en Waehlens om het hardst beminden. Ze maakt het goed, daar niet van, maar het is de vraag of het prettig is dat na dertig jaar aan de weet te komen.

Claus heeft het dus over de verleden tijd: André Maertens herinnert zich zijn verblijf in Parijs, zijn wankelmoedige stappen op het kunstenaarspad, zijn vrienden en zijn beide liefdes, Sabine en Nikki. Om Sabine heeft hij Gent verlaten en is hij naar Montmartre gegaan, waar zij doende is een filmcarrière op te bouwen. Weinig moet ze van hem weten, ze ziet meer in Bernard, de dichter. André vindt troost bij Nikki, maar blijft achter Sabine aan zitten. Tenslotte wint hij, zij het voor korte tijd. ‘Ik hou van Bernard,’ zegt Sabine. ‘Maar ik ben verliefd op jou.’ De vernieling waarvan de titel rept is voor Nikki dan al een feit: ze sterft als gevolg van een abortus. Wroeging is André’s deel, ook na dertig jaar nog. Of het kind van hem was of van een ander blijft in het midden.

Ingrediënten als deze zijn precies wat je verwacht van een roman over kunstenaars in Parijs in de jaren vijftig — wat dat betreft is er in Een zachte vernieling niets nieuws onder de zon, het is de beschrijving van een realiteit die door tientallen autobiografieën en historische werken wordt gestaafd. Claus lijkt het ook niet anders te hebben bedoeld, hij is er niet op uit een verrassend beeld van de hoogtijdagen van het existentialisme te schetsen, maar probeert slechts de welbekende belevenissen van de avant-garde zo beeldend mogelijk weer te geven. Daarin slaagt hij voortreffelijk: zijn roman bevat prachtige staaltjes van beschrijvingskunst en het verhaal is doortrokken van een welbewust streven naar onconventioneel gedrag en bohème.

Pikant is daarbij natuurlijk de vraag of het boek als een sleutelroman mag worden gelezen. Niet, lijkt me, al is het uitnodigend een vergelijking tussen ASUR en Cobra te maken en speelt Salvador Dali met naam en toenaam een intrigerend bijrolletje. Nederlandse en Vlaamse kunstenaars die in de jaren vijftig in Parijs verbleven en zijn eigen ervaringen in die tijd lijken Claus tot zijn personages te hebben geïnspireerd, maar hij heeft ze niet naar de werkelijkheid getekend. Voor het resultaat maakt het overigens niet uit: wie bekende zaken zo boeiend beschrijft, produceert literatuur van hoog niveau.

Anton Brand

Hugo Claus – Een zachte vernieling. De Bezige Bij, Amsterdam. 190 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 25 maart 1988