Misverstanden en misrekeningen

Dit boek gaat niet over motoronderhoud en ook niet over het Zen-boeddhisme, zo waarschuwde Robert M. Pirsig in 1972 de lezers van zijn roman Zen and the Art of Motorcycle Maintenance. Koos van Zomeren parafraseert die woorden op het omslag van zijn nieuwe verhalenbundel. Het verkeerde paard is ‘geen boek over paarden, maar over mensen en een van hun merkwaardigste liefhebberijen: op het verkeerde paard wedden’. Dat geldt bijvoorbeeld voor de politicus Vos, hoofdpersoon in het verhaal ‘De 16e mei’. Vos, ‘de gehaaide verkeersdeskundige uit de middelste rij van het rechter Kamerblok’, heeft zich ervoor beijverd dat het departement van Verkeer en Waterstaat weer eens aan de christelijke fractie zal toevallen, om dan door hemzelf te worden bezet. Het wachten is nog slechts op het telefoontje van ‘Nummer Eén’, de christelijke kandidaat-premier, in wie we Ruud Lubbers mogen herkennen.

Als dat telefoontje komt, is het in Vos’ hoofd een chaos. Visserij- en media-expert Halfdraad heeft Vos herinnerd aan de zestiende mei 1966, en al weet Vos niet wat er die dag gebeurd kan zijn, het zal zeker belastend zijn voor zijn ministerschap. Om moeilijkheden te voorkomen bedankt hij voor de eer, al zijn ambitie ligt in één klap in duigen. Dan ontdekt hij dat Halfdraads waarschuwende woorden niet meer dan een grapje waren, een kwinkslag, een plagerijtje. Vos krijgt acuut een hartinfarct. Die legitimeert zijn afscheid van de politiek ‘om gezondheidsredenen’, en verder troost hij zich met de gedachte dat het, ook zonder misverstand en misrekening, gewetensproblemen waren die hem ertoe brachten het ministerschap te weigeren. ‘Ergens vindt hij dat heel mooi van zichzelf.’

Misverstand en misrekening, daarover gaat het ook in de andere negen verhalen in Het verkeerde paard. Hans, de branieschopper van de klas, ziet niets in het geheim dat Bertje hem in het bos wil onthullen — en kijkt op zijn neus als blijkt dat Bertje daar wel degelijk het lijk van een spion verborgen houdt. Vier Algerijnse jongens en een Frans meisje worden ten onrechte verdacht van de moord op een Zwitserse; het was een ongelukkig toeval dat ze allen tegelijk in Kockengen verbleven.

Net als in Van Zomerens romans — ik noem Otto’s oorlog (1983) en De witte prins (1985) — zijn politiek, journalistiek en misdaad de noemers van de verhalen, en opnieuw is een deel van het materiaal dat Van Zomeren gebruikt autobiografisch. Zo is ‘Anton Hölzel, slachtoffer’ een nevenproduct van een reeks interviews die Van Zomeren maakte met mensen die in 1900 werden geboren. Door die interviews kreeg hij een foto van Hölzel in handen, een joodse jongeman die in 1945 in Hamburg om het leven werd gebracht. In een poging hem aan de vergetelheid te onttrekken, ondernam Van Zomeren een speurtocht naar Hölzels leven en achtergronden; het verslag daarvan is een intrigerende documentaire over de rol die autonome beslissingen en het toeval in een individueel leven spelen. Ontegenzeggelijk is het de mooiste tekst in de bundel.

Voor het overige loopt de kwaliteit uiteen. Van Zomeren toont zich steeds een vaardig stilist, maar sommige van zijn verhalen — dat over Vos’ ministerschap bijvoorbeeld — zijn te vluchtig: niet meer dan een impressie of een schets. Het neemt niet weg dat Het verkeerde paard het lezen waard is, al was het maar om Van Zomerens venijnige typeringen van de politiek, een onderwerp dat in de Nederlandse literatuur lang onderbelicht is geweest.

Anton Brand

Koos van Zomeren – Het verkeerde paard. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1986, 228 blz. € 29,50.

Verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 21 februari 1986.