DW B, jaargang 159, nummer 4

Het prozagedicht, wat houdt dat nu eigenlijk precies in? Is het proza of is het poëzie? Ik ben in eerste instantie geneigd om het onder proza te scharen, omdat er vaak een lyrisch-ik mist in zo’n gedicht. Het prozagedicht zet mijns inziens vooral het ordenend principe in als narratief, meer dan de emoties van het sprekende individu. Dat ik het voor het grootste gedeelte mis heb, blijkt wel uit de Amerikaanse prozagedichten die Arnoud van Adrichem speciaal voor DW B geselecteerd heeft, een ‘lekker subjectieve staalkaart’, zoals hij het zelf benoemt.

Wordt het voorvoegsel ‘proza’ dan toegevoegd om de vorm (dat is: lappen tekst) van zulke gedichten te dekken? Het prozagedicht is vaak lang, zowel met betrekking tot het aantal versregels als de breedte van die versregels. Het merendeel van de gedichten in DW B heeft dat kenmerk ook. Het voorvoegsel ‘proza’ lijkt alleen dit formele kenmerk te dekken, want inhoudelijk zijn de gedichten eerder lyrisch dan prozaïsch. Neem bijvoorbeeld Michael Gizzi. Zijn gedichten zijn soms vitaal (‘Met de jaren en een steviger gevoel van eigenwaarde komt het vermogen / om zonder kleerscheuren clichés te hanteren.’), soms diep treurig (‘Op sommige dagen wil hij janken, maar dat staan de antidepressiva niet toe.’) en dan weer eens dreigend (‘En ik verzeker je dat niet veel in dat huis nog staat waar het stond toen ik / vanochtend aankwam.’). Het is niet zo dat deze stijlkenmerken niet in proza voorkomen, maar ik associeer de expressie van emoties eerder met lyriek dan met proza.

Bovendien komt er in het merendeel van de teksten in deze uitgave een lyrisch-ik voor. Het lyrische zit hem dan niet in het proberen te verwoorden van emoties, maar juist in pathos oproepende verhaalelementen. Cyrus Console dicht in ‘0: ‘Er hingen kometen in de / lucht. Het was mooi boven Libië en mooi boven Tsjernobyl.’ Het dreigende, maar toch ook wat berustende gevoel dat hieruit spreekt, komt naar voren door een beschrijving van de wereld, en wat voor een! Elizabeth Willis dicht in ‘De heks’: ‘Ik ken persoonlijk een jonge vrouw die vaak slaapwandelde.’

Cover DW BDeze voorbeelden (de citaten van Gizzi incluis) roepen bepaalde emoties en ideeën op. Het verhalende – inherent aan proza, misplaatst in poëzie – geeft het prozagedicht een vitaliteit en diversiteit. Dat laten deze gedichten zien. Nog een voordeel van deze bloemlezing is dat de gedichten, op een aantal na, van na 2000 zijn en dus een interessante kijk bieden op het huidige poëtisch klimaat in Amerika – een klimaat waar ik door de pluriformiteit geen zicht op heb. Het enige nadeel aan deze staalkaart is dat de gedichten alleen in vertaling afgedrukt zijn. Wanneer Van Adrichem spreekt over ‘veel woordspelingen’ bij de poëzie van Harryette Mullen, dan had ik graag ook het oorspronkelijke Engels willen lezen. Het grappige aan haar poëzie – ik zou het liever het absurde willen noemen – komt wel over in de vertaling. ‘Variatie op een attractiepark’ opent met de volgende regel: ‘Mijn Mickey Mouse-oren lijken niets op een sonar.’

DW B heeft altijd een dossier en ditmaal zijn dat de prozagedichten. Maar er is ook altijd meer. Zoals diepgaande en kritische besprekingen van een aantal boeken. Sven Vitse bespreekt De tien van Das Magazin en niet allemaal even positief. Ze zijn alle tien (o nee, hij bespreekt er maar negen: DW B-redacteur Christophe van Gerrewey laat hij onbesproken, waarom is niet duidelijk; juist die mededeling suggereert het een en ander) niet even goed. Hij sluit zijn boeiende artikel af met: ‘Of De Tien inderdaad de beste jonge schrijvers aan het woord laat, weet ik niet.’ Inderdaad, de tijd zal het leren.

Veel ruimte geeft het tijdschrift aan kopij: de winnaars van Babylons Interuniversitaire Literaire Prijs zijn erin afgedrukt. Het gedicht ‘rouwmaal’ van Astrid Dewaele is interessant en bestaat uit twee kolommen met meerdere strofen en lokt zo meerduidige lezingen uit. Meer goede poëzie komt van Peter Holvoet-Hanssen wiens gedichten ook gepubliceerd zijn in Miavoye, een ode aan Paul van Ostaijen. Erik Spinoy overtuigt eveneens met vijf gedichten. In ‘Zoveelste nipple slip’:

Wat schalde eens uit dit zo dof geworden koper?

Waar school die kracht in lippen longen keel?

Ook soepel zwierig dansen moest uiteindelijk zeer

omzichtig uitgevoerd, in allerhoogste ernst.

Kunnen we over een tijd een nieuwe poëziebundel van Erik Spinoy verwachten? Het is inmiddels alweer drie jaar geleden dat Dode kamer verscheen. Als deze vijf gedichten een voorproef blijken, dan mag die bundel vlot gepubliceerd worden.

Obe Alkema

DW B, 159e jaargang, nummer 4. Jaarabonnement € 50,00 (studenten € 40,00), losse nummers € 15,00.