‘Niemand worstelt nog uit eigen initiatief met mijn afwezigheid.’

Wat hebben een eend, een dode pianist, een man zonder stem en een leeg doek met elkaar gemeen? Ze treden allemaal op als hoofdpersoon in werken van Willem Jan Otten. En allemaal kunnen ze niet voor zichzelf spreken. Zo ook in Een man van horen zeggen (1984), Ottens prozadebuut dat nu, samen met het toneelstuk Een sneeuw (1983), is heruitgegeven. In Een man van horen zeggen treedt Gerard Legrand op als verteller. Het enige probleem is: hij is al tien jaar dood en ‘leeft’ alleen nog door de herinneringen die anderen van hem hebben.

Legrand kan alleen over die herinneringen van anderen spreken, kan aanhaken op wat die herinneringen veroorzaakt hebben, maar kan niets meer veranderen. Hij kan de herinneringen ook niet actief ophalen; hij leeft alleen op die punten in de tijd dat hij door anderen herinnerd wordt:

‘Pas na het telefoontje met de moeder krijg ik omtrek. Het komt altijd weer onverwacht, als bij aardappelschillen de snee in de duim. Uit de heldere felheid waarmee ik mezelf van kruin tot teen kan voelen – alsof ik weer een lichaam heb – maak ik op dat ook zij, mijn ex-vrouw, verstoord is.’

Het herinnerd worden en daartussen niet bestaan loopt parallel met Legrands carrière als musicus en zijn opvatting over muziek:

‘… tijd, en het rekken daarvan, dat is mijn passie geweest. Ik geloofde niet in tellen – alleen in het doseren van rusten. Zelfs de eerste noot van een stuk beschouwde ik als de beëindiging van een rust, de rust, die er altijd is, of moet zijn, en waarin het stuk ook weer verdwijnt.’

Ook als dode is Legrand nog aan het tijdrekken, hij wil niet verdwijnen uit de herinneringen van de levenden. Hij wil geen eeuwige rust worden.

In het boek ontvouwt zich het leven waar Legrand op terugkijkt. Hij wordt gedwongen terug te kijken omdat zijn zoons en ex-vrouw samenkomen voor een etentje rond zijn verjaar- en sterfdag (die toevallig samenvallen). Onder deze mensen die hun herinneringen aan hem delen, voelt Gerard zich meer dan ooit herinnerd. Het probleem met herinneringen is alleen dat ze voor iedereen anders zijn.

En zo wordt Een man van horen zeggen een verhaal over identiteit. Als er over bepaalde momenten in je leven verschillende herinneringen bestaan, wat was dan waar? Tijdens je leven kon je de leugen nog ophouden, had je nog de controle. Maar wat doet het met je identiteit als jij er niet meer bent om de touwtjes in handen te houden?

Het zou voor de hand liggen als Een man van horen zeggen een verhaal was waarin een leven wordt gereconstrueerd. De herinneringen worden naast elkaar gelegd en vergeleken, en stukje bij beetje komt Legrands curriculum vitae boven tafel. Maar dat is niet wat Otten hier doet. Sommige mysteries worden wel opgelost, sommige leugens komen uit, maar op de meest interessante momenten komen er gedachten aan Legrand boven bij mensen die hem helemaal niet gekend hebben. Mensen voor wie hij letterlijk een man van horen zeggen was. Mensen zoals Lotte, de tienjarige dochter van Danielle (met wie Legrand een verhouding en na zijn scheiding een ‘gewone’ relatie had). Lotte kent Legrand niet, maar heeft uitgerekend (met informatie van horen zeggen) dat hij haar vader zou kunnen zijn. En ze zou liever Legrand als vader hebben dan haar ‘echte’ vader.

Een meisje van tien dat de dode Legrand als vader wil hebben. En dat terwijl Legrand weet dat hij voor zijn twee zoons nooit echt een vader is geweest. Als hij hen vertelt dat hij en Olga uit elkaar gaan stelt hij over de reactie van zijn zoon Johannes vast: ‘als vader ben ik die dag, tussen de middag, gestorven’. En tijdens het etentje dat in het heden plaatsvindt zegt zoon Frank: ‘Weten jullie dat ik geen eerste herinnering aan hem heb? Ik bedoel: geen herinnering als vader?’

Zo zijn er al drie verschillende visies op Legrand als vader: de vader die nooit vader was, de vader die ophield vader te zijn, en de vader die vader had kunnen (moeten?) zijn.

Gerard Legrand leeft voort in vele herinneringen. Toch, toen op zijn begrafenis aan Olga gevraagd werd wie hij achterliet, antwoordde ze: ‘Niemand. Niemand echt. Hij was alleen.’ Dat hij alleen was, dat klopte misschien. Maar dat hij niemand achterliet, ook dat wordt door de herinneringen tegengesproken.

Dat Een man van horen zeggen is gebundeld met Een sneeuw is niet vreemd. Ook in Een sneeuw beweegt een gezin zich om een hoofdpersoon heen, Panda geheten, die niet spreekt, niet kán spreken zelfs. Ook deze hoofdpersoon is grotendeels onzichtbaar; de stoel waarin hij zit staat met de rug naar het toneel en het is niet altijd duidelijk of Panda erin zit of niet. Net als Gerard Legrand wordt de persoon van Panda gevormd door wat anderen over of tegen hem zeggen.

Zo zetten Een man van horen zeggen en Een sneeuw de toon voor Ottens terecht meermaals bekroonde oeuvre. Hij zal nog vaker schrijven met een niet-alledaags vertelperspectief. Het beroemdst is natuurlijk het schilderdoek in Specht en zoon, dat leeg begint en vertelt over zijn eigen voltooiing. Het doek kan ook niet ingrijpen in zijn omgeving en bestaat alleen als het bekeken wordt: ‘Wie ziet mij, alsjeblieft, wie maakt dat ik besta?’ Het zouden de woorden van de overleden Gerard Legrand kunnen zijn, wanneer hij merkt dat de herinnering aan hem bij sommigen langzaam vervaagt: ‘Wie hoort mij, alsjeblieft, wie maakt dat ik bestond?’

Timen Kraak

Willem Jan Otten – Een man van horen zeggen & Een sneeuw. Van Oorschot, Amsterdam. 140 blz. € 15,00.