Overerving van het kwaad

Soms reageren lezers op mijn kronieken met een berichtje op Tzum of op Facebook. Meestal zijn die berichten constructief, zoals: ‘Mooi!’, ‘Helemaal mee eens!’ of ‘Nu-kannie-wel-weer’.

         Vanzelfsprekend zijn er ook andere reacties, denk aan lezers die zich niet herkennen in mijn voorkeur voor Arabische erotiek, mijn terughoudendheid wat betreft de vleesverwerkende industrie, mijn allergie voor gekroonde hoofden – hoe langer ik erover nadenk hoe meer ik tot het besef kom dat elk mens een eiland is en ik het grootste van allemaal.

         In principe hebben reacties van lezers geen invloed op (nieuw te schrijven) kronieken, maar laatst had ik een uitzondering te pakken. De aanleiding was twee kronieken, getiteld ‘De mogelijkheid van een blote japon’, deel één en deel twee (deel drie was in de maak).

         De eerste reactie kwam van mijn correspondente in Gent, mevrouw Donné – die zich mijn halfzus noemt omdat mijn vader in zijn New Yorkse jaren bij haar familie inwoonde – stuurde het volgende bericht: OMG, als je zo doorgaat, zul je wel moeten verhuizen…

         Haar reactie kwam voort uit herkenning: tijdens het lezen had ze begrepen dat ik mijn personages uit het ‘echte leven’ geplukt had, en ze maakte zich zorgen dat de personen die als inspiratie gediend hadden, de inhoud zouden opvatten als een oorlogsverklaring. Ik verzekerde haar dat ik de namen veranderd had, en dat ‘elke overeenkomst met wie dan ook’ op toeval berustte.

         De bezorgdheid van mevrouw Donné, heel hartverwarmend, het is altijd fijn als mensen zich zorgen om je maken, vond ik aan de voorbarige kant. Ik vind dat je als schrijver het recht heb, of eigenlijk de plicht, om eenieder die je tegenkomt in een verhaal te verwerken. Als het verhaal af is beschouw ik mezelf als de rechtmatige eigenaar van het personage en kan ik vrijelijk beschikken over zijn sofinummer, zijn aandelenpakket en zijn gedachtengoed. Dat er ergens iemand loopt te roepen dat zijn sofinummer wel erg op dat van hem lijkt, so be it.

         Zo denk ik er nog steeds over, maar er is natuurlijk een reden dat ik dit stukje schrijf, net zoals er een reden is dat ik deel drie van de Blote Japon-cyclus nooit gepubliceerd heb. Daar kom ik zo op, eerst een kort resumé:

         Mevrouw Vaandregt – een omhoog gevallen bakkersweduwe – droomt van interessante, maar vooral rijke partners voor haar (drie) dochters. Dat zit flink tegen. Nadat de twee jongsten onvoordelige huwelijken sluiten, maakt ze haar omgeving wijs dat haar oudste dochter (een KLM-stewardess) met een piloot samenwoont. In werkelijkheid is hij kofferkarbestuurder (op Schiphol). Als hij na drie jaar de relatie verbreekt en naar Australië emigreert is mevrouw Vaandregt opgelucht.

         Dit is (het nooit gepubliceerde) deel drie: de dochter, die de breuk niet accepteert zoekt haar geëmigreerde karretjesbestuurder af en toe op in Melbourne (leve de KLM, zullen we maar zeggen), en laat zich tijdens een onbewaakt moment bezwangeren. Het kind dat later geboren wordt gebruikt zij als chantagemiddel om de vader terug naar Nederland te lokken.

         Terwijl ik me afvroeg of de dochter besefte dat zij precies hetzelfde deed wat haar moeder 30 jaar daarvoor gedaan had (in andere woorden, wist zij dat zij zelf ook een chantagebaby was?) en dat we hier dus konden spreken van ‘overerving van het kwaad’, ontving ik een email die het laatste deel van de Blote Japon-cyclus aan het wankelen bracht.

         Het toeval wil dat ik het bijna af had, op een paar correcties na. Als ik de email 24 uur later ontvangen had, dan hadden mijn personages klem gezeten in mijn kroniek, nu stonden ze nog met één been in de werkelijkheid: de weg terug was nog niet afgesloten, op de weg naar de verbeelding lagen nog wat obstakels.

         De email die alles veranderde leest als een soort van update, de brief van een ontdekkingsreiziger die zijn laatste vondsten met je deelt. De afzender toont zich verbaasd dat ik niet op de hoogte ben van de tragedie die de Vaandregts getroffen heeft – hij bedoelt natuurlijk dat ik me niet goed voorbereid heb, en daar heeft hij gelijk in.

         De tragedie waar hij op doelt is een moeilijk te behandelen vorm van leukemie, die door de familie van mevrouw Vaandregt dwaalt. Twee generaties hield hij zich koest om nu, na vijftig jaar zijn bestaansrecht op te eisen. Een van dochters is overleden, voor het leven van de andere twee wordt gevreesd.

         En ja, dan lijkt de literatuur er even niet toe te doen.

Aristide von Bienefeldt