Vrijdag, 13 maart 2015

Ik word wakker, ik zeg tegen Harry die op mijn buik ligt bij te komen van een gladiatorengevecht zonder gladiatoren dat we gevangen zitten in een nieuwe dag, ik trek een kamerjas aan, in de keuken eet ik muesli, ik golf koffie naar binnen, in een recensie over een boek dat de mens wijst op het belang van ordenen lees ik ‘werk vijftig minuten aan één taak’, in mijn mailbox laat het beulenteam van Minister Schultz me godzijdank met rust, bij een foto van Harry op Facebook schrijft Maria van Daalen ‘grappig dat jouw rode flesje soms in een kat verandert’, ik plaats een foto van mezelf met een roos op mijn revers en het zinnetje ‘en soms verandert mijn kat in een roos’, Mick belt, hij leest een zin van Louise Brooks voor (‘George en ik zagen elkaar terug in 1927 en ik werd verliefd op zijn veelzijdige geest’), ik zeg ‘ik moet ophangen, Fugro doet raar’, hij begrijpt dat ik aandelen bedoel, schreeuwt ‘verkopen, idioot’, drie muisklikken later roep ik ‘het is volbracht, ik ben miljonair’, hij verzucht ‘zonder mij sliep je bij het Leger des Heils’, ik hang op, ik scheer mijn hoofd, spring in een zwart pak, bespuit mijn linker pols met Je reviens van Worth, fiets naar de slijterij, koop in het kader van de Wilde Wijnen-Week twee flessen Goedgevonden voor de prijs van anderhalf, ‘een vrolijk wijntje’ zegt de verkoopster, ik zeg ‘ik ben gevoeliger voor percentages dan voor gemoedstoestanden’, een bungalowtroela kijkt me aan alsof ik een exhibitionist ben die zijn regenjas voor haar opengooit, op het plein kruis ik de woedende blik van Cornelia Molendijk, een journalistachtige die mijn laatste boek in het lokale gazetje verzweeg omdat ze de mol in haar achtertuin interessanter vindt om over te schrijven dan een bedreigde hofstede, ik stel vast dat mijn pogingen haar reputatie te bezoedelen hun doel bereikt hebben, haar lichaamsvolume is in korte tijd verdubbeld en haar uitgroei doet denken aan een treurwilg in de herfst, thuis open ik de deur voor een mooie jongeman uit Walcheren, hij komt voor de plavuizen die ik te koop heb staan op Marktplaats, zijn veel te wijde joggingbroek maakt zijn kruis gevoelig voor een quote van Dante (‘Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen’), hij vraagt wat ik doe voor de ‘kost’, ik zeg ‘ik schrijf boeken’, ‘dat doe je bij je gewone werk’, veronderstelt hij, ik zeg ‘boeken schrijven is mijn gewone werk’, we laden de plavuizen in, hij geeft me een briefje van vijftig, belooft terug te komen om een pauw te halen, ik zeg, ‘niet voor augustus, in juli vallen zijn veren, die brengen nog wat op’, onze handen schuiven ineen, hij scheurt de laan uit, Sien belt uit Gent, ik schreeuw ‘Harry is weg, net zat hij nog in de PC-tractor van een jonge Zeeuw’, ‘het is vrijdag de dertiende’, zegt Sien, klinkt bezorgder (‘Denk je echt dat Harry mee naar Zeeland is?’), dirigeert me naar de droogzolder, de kelder, mijn slaapkamer tot in de tuin waar Harry zich onder de gastank te goed ligt te doen aan een overmoedig maartzonnetje, ze opent de aanval op de literaire pers die mijn boek met het grof vuil meegaf zonder het te lezen (‘Hebben die malloten wel door dat Rijk de Jong een pseudoniem is van Aristide von Bienefeldt?), who cares, zeg ik, nu hoef ik niet bang te zijn dat Max Pam me een dodelijke ziekte toewenst en negeren is niet hetzelfde als geen boeken uitgeven, ‘maar je schrijft toch niet voor de beursjes van het Letterenfonds’, pruttelt Sien, ik verbreek de verbinding, ik giet een halve fles Goedgevonden in mijn maag, in een boek van Dostojewski onderstreep ik zonder te weten waarom ‘ik had een bruiloft à l’Anglaise willen vieren, dat wil zeggen beslist met z’n tweeën […]’, en vlak voor ik om twee uur in slaap val zeg ik tegen Harry die die zich op mijn buik ligt voor te bereiden op een gladiatorengevecht zonder gladiatoren: Wat denk je, kleine vriend, zouden we al welkom zijn in het hiernamaals?’

Aristide von Bienefeldt