Een hachelijke vrijheid

De Russen zijn er. Het is 20 maart 1944 en Edgar Hilsenrath wordt bevrijd uit het getto van Mogilev-Podolski, de Oekraïense stad aan de Dnjestr waar de Roemenen hun Joden hadden geïsoleerd met het doel ze uit te hongeren. Een hachelijke vrijheid, zo blijkt al snel, want Hilsenrath is een Duitse Jood en de Russen vinden dat alle Duitsers, al zeker de mannen, in moedertje Rusland herstelwerkzaamheden moeten verrichten. Bovendien zitten de nazi’s nog aan de overkant van het water en scherpschutters nemen iedereen op de korrel. Dat zou pas een wrange bevrijding zijn. Maar Hilsenrath is net als zijn evenknie in de sterk autobiografische roman De belevenissen van Ruben Jablonski een ontsnappingskunstenaar, iemand met een ongekende levenswil die zich niet door het toeval, door het noodlot laat tarten. Misschien zou je het ook de (over)moed van de jeugd kunnen noemen.

Basis CMYKHij besluit om een nieuw thuis te zoeken. Maar waar kan hij heen? Terug naar de Joodse sjtetl van zijn grootouders in Roemenië, een Joods stadje zonder Joden, naar zijn geboorteplaats Leipzig, naar Berlijn of naar Halle an der Saale waar hij op school zat, naar het Britse mandaat Palestina of naar Amerika? Hij die vrijwel ongeschoold is, een extreme buitenstaander die al van jongs af aan de drang heeft om schrijver te worden. Is er in de heftige naoorlogse tijd wel plek voor een individu, een einzelgänger? Moeten de overgebleven Joden zich nu aan elkaar optrekken? Bestaat er zoiets als ‘de Joden’? Heeft de Shoah hen dichter tot elkaar gebracht? Als er iets is dat het hele oeuvre van Hilsenrath, en dit boek in het bijzonder, duidelijk maakt, is dat men nog sterker dan voorheen uitsluitend aan het eigen belang denkt. Ieder voor zich, en, tja, wie voor ons allen.

Een laconieke houding die Hilsenrath lang niet in dank is afgenomen. De slachtofferrol past hem niet echt. Een visie die vooral in het naoorlogse Duitsland nogal op onbegrip kon rekenen. Hilsenrath was zijn tijd ver vooruit. Een genuanceerd denker, wars van zwart-witte schetsen. Het leven is nu eenmaal grijs. De voorliggende roman staat bol van opportunisten. Joden die weliswaar een andere Jood willen helpen – Jablonski dus – maar er tegelijk ook een slaatje uit proberen te slaan. Werkdagen van veertien uur als bordenwasser, terwijl er maar tien worden betaald. Woekerprijzen voor een achterafkamertje met een stromatras. Niets menselijks is vreemd in Hilsenraths boeken en dat maakt zijn werk zo bijzonder, zo beangstigend echt en confronterend. Hoe reageren wij zelf in dergelijk situaties? Dit alles vertelt op een toon die achteloos uit de mouw lijkt geschud.

Alles wat gemakkelijk wegleest, is vaak moeilijk gekomen. Dat geldt voor Hilsenrath c.q. Jablonski uitsluitend met betrekking tot de aanvang van het schrijverschap. Hij probeert overal aan zijn grote gettoroman te werken. In de kibboets in Palestina – waar de hoofdpersoon en passant getuige is van het ontstaan van de staat Israël, en er gelijk zijn opmerkelijk genuanceerde visie op geeft. Hij is wars van het geweld tussen Arabieren, Engelsen en Joden – in Frankrijk bij zijn hervonden familie waar het verleden angstvallig wordt verzwegen en in Amerika na zijn uitputtende baantjes. Pagina’s pent hij vol, die de volgende dag gelijk helemaal worden geschrapt. Het wil eenvoudig niet lukken. Hij staat vaak genoeg op het punt om er helemaal de brui aan te geven. Het niet kunnen voldoen aan de innerlijke drang om zijn ervaringen op papier te zetten zorgt bij de negentienjarige zelfs voor een periode van impotentie. Terwijl hij als om het leven, de bevrijding te vieren, met behoorlijk veel vrouwen nummertjes maakte.

Dan, in een lunchroom in New York, gezeten aan het tafeltje vlak bij de toiletten, begint het op een dag te stromen. Hij schrijft in een koortsachtige toestand ineens meer dan dertig pagina’s. Een tekst waar, zoals de volgende dag blijkt, vrijwel geen woord aan veranderd hoeft te worden. A writer is born en zijn impotentie is op slag ook verleden tijd. De getto-roman Nacht begint vorm te krijgen. (Nog steeds Hilsenraths meest imposante werk. Een ‘bevrijdend werk’. Hilsenrath zegt daarin feitelijk kaddisj voor een heel volk. De publicatiegeschiedenis is tekenend. Negentien jaar na afronding wordt het weliswaar in Duitsland gepubliceerd, maar een Joodse medewerker van de uitgeverij en overlever van Auschwitz vindt dat de Joden in de tekst zwart worden gemaakt en konkelt en intrigeert. Hij wil of kan de nuance in de tekst niet onderkennen c.q. aanvoelen. Het boek wordt weliswaar gedrukt, maar vrijwel meteen daarna uit de handel genomen. Tegelijkertijd wordt het boek in Amerika gepubliceerd bij een van de grootste uitgeverijen en wordt een succes.)

De lichte toon, die het gemoed zwaar kan raken, wordt Hilsenraths handelsmerk. Hij schrijft in het Duits, de taal van de moordenaars. Hij moet zich in het strenge keurslijf van de kibboets – welhaast een kamp – bijzonder alleen hebben gevoeld. Maar weinigen wilden of konden met hem praten. Zijn Duitse taal, het enige wat hij nog over had van zijn vaderland, werd aldaar gezien als de taal van de moordenaars. Hij leert Ivriet en Engels, maar voelt zich nergens echt thuis. Keer op keer wordt hij op zijn zoektocht naar het paradijs teleurgesteld. Hij zal altijd een buitenstaander blijven. Maar is niet elke schrijver een buitenbeen? In deze roman – een roman, ondanks dat de tekst zeer dicht op de huid van de schrijver zit – tuimelt deze van zelfvertrouwen blakende jongeman door het leven. Iemand die nog zo jong is dat hij genoeg heeft aan zijn driften. Hij is niet stuk te krijgen, al balanceert hij menig maal op het randje van de dood, door ziekte, door dreigende deportatie. Maar er is ergens toch ook nog menselijkheid. Een man die samen met hem is opgepakt vervalst zijn identiteitskaart en maakt van de zes een acht. Hij ontsnapt aan het werkkamp omdat hij te jong is.
De belevenissen van Ruben Jablonski laat zich weliswaar lezen als een verslag van een moderne odyssee, geheel en al onafhankelijk van de rest van het oeuvre van Hilsenrath, maar de ware kracht van dit boek is de inbedding van al zijn werk in deze tekst. Vanuit deze odyssee is niet alleen Nacht, maar zijn in feite de satire op de Amerikaanse droom Fuck America en in zekere zin ook de bestseller De nazi en de kapper en het epos over de Armeense genocide Het sprookje van de laatste gedachte ontstaan.

Hilsenrath schetst ontluisterend humoristisch de werkelijkheid. Hij kan zo heerlijk fijn wrang zijn. Jablonski komt in 1938 als twaalfjarige naar het stadje van zijn grootouders in Roemenië, daar waar voornamelijk Duits wordt gesproken omdat het onderdeel uitmaakte van de dubbelmonarchie. De Joden werden door de Oostenrijkse keizer gezien als een stabiele factor in het rijk. Een andere Oostenrijker dacht daar in de jaren dertig anders over. Omdat er geen geld is, draagt hij nog steeds een korte broek. Een vriend, eveneens een overlever, herinnert hem in maart 1944 na de bevrijding door de Russen aan die tijd.

Hij was heel strak en kort en je zei altijd ‘Net als bij de Hitlerjugend’. Maar hier droegen jongens van boven de twaalf geen korte broek. Ik weet nog dat onze zionistenleider tegen je zei: ‘Je bent hier niet bij de Hitlerjugend.’ ‘Ja,’ zei ik, ‘dat waren nog eens tijden.’

Guus Bauer

Edgar Hilsenrath – De belevenissen van Ruben Jablonski. Vertaald door Elly Schippers. Ambo Anthos, Amsterdam. 284 blz. € 19,98.