‘Schrijvers worstelen altijd met de tijd. Altijd, de tijd, altijd.’

De fijne misantroop L.H. Wiener (1945) is vanwege zijn vijftigjarig schrijverschap terecht beloond met een meer dan elfhonderd pagina’s tellend Verzameld Werk, althans daar waar het de verhalen betreft, eenvoudigweg De verhalen getiteld. De drie romans die hij met ruime tussenpozen schreef (Zwarte Vrijdag in 1967, Nestor in 2002 en Shanghai Massage in 2011) zijn niet opgenomen, net zomin als een novelle, een non-fictiewerk en veel bibliofiel verschenen boekwerkjes. Dat deert eigenlijk niet, want als er één schrijver rechtlijnig is in zijn thematiek en licht-ironiserende stijl dan is het Wiener wel.

in-zee-gaat-niets-verlorenGelijktijdig is In zee gaat niets verloren verschenen. Een samenballing van alles wat de schrijver beweegt. We noemen het maar een memoir, daar Wiener het woord ‘roman’ in de ban heeft gedaan en het derhalve niet op het voorplat prijkt. Toch is dit boek romanesk, in de zin dat het mogelijkheden onderzoekt. De schrijver verplaatst zich in de tijd, met net zo veel gemak naar de Amsterdamse zoo Artis in het jaar 1918, als naar het begin van de jaren veertig van dezelfde eeuw. Op het voorplat staat een indringende foto van zijn oudtante Louise. Haar wil hij vragen waarom ze zo koeltjes reageerde toen na de oorlog Wieners vader, zijn broer en hijzelf bij haar langsgingen. Hij voelt de behoefte om haar tot de orde te roepen. Hij was een jaar of vijf en Louise en zijn vader waren nagenoeg de enige overlevenden van die tak van de familie.

Zijn vader heeft zijn voorouders verloochend, op een formulier heeft hij nul procent joodse grootouders ingevuld en is ermee weggekomen. Tante Louise heeft onderdoken gezeten. Waar precies is niet bekend. Wiener positioneert haar op de zolder van het leeuwenverblijf in Artis. Daar wil hij haar in de jaren veertig troosten. Een mooi voorbeeld van de rollercoaster van emoties in het vat Wiener. Hij steekt haar met de kennis van nu een hart onder de riem. De oorlog is kort na mijn geboorte afgelopen! Houd moed. Maar hij kan niet tot haar doordringen, net zo min als tot de rest van zijn vaders voorouders.

Toch grijpt hij de hulp van een Haarlemse notaris (en literatuurmecenas) met beide handen aan. Er komen testamenten op tafel, er is sprake van een faillissement van zijn grootvader, dokter Wiener, die voorheen een statig pand op de Amsterdamse Keizersgracht in bezit had. Aandelenspeculaties, de beurskrach als een aanzegger van alle ellende die over de familie en de wereld zal worden uitgestort.

Het is begrijpelijk dat Wiener zo hardnekkig aansluiting zoekt bij de familie van zijn joodse vader. Hij, net zeventig geworden (van harte), is een solitair – eventueel met een fles en met een huiskat – is zich bewust dat hij geen aansluiting heeft bij de digitale wereld van zijn twee kinderen. Hij voelt zich niet thuis bij de familie van zijn moeder, een niet-joodse vissersdochter uit IJmuiden. En dus kijkt hij naar de andere kant van zijn stamboom, bezoekt archieven en begraafplaatsen. Wanneer hij daar rondloopt, op zoek naar de grafsteen van zijn grootvader, voelt hij zich ergens toch ook weer niet op z’n plaats. Moet hij een keppeltje opdoen of niet? Prachtig, tragisch, beschrijft hij de ontmoeting met een paar orthodoxen en de afkeer die hij voelt. Op dat moment is de eenzaamheid, de losgeslagenheid van het personage Wiener in dit boek, zo groot als het universum. Een mokerslag bekwaam verborgen onder de zelfspot, onder een vrolijk cynisme. Waaruit de weggemoffelde tevergeefsheid spreekt, van een doorzetter, van een fijne, aanstekelijke doordrammer.

Als je beseft dat je out of time and out of place geboren bent, word dan schrijver en kies je eigen tijd en plaats en ontleen aan het schrijven tenminste nog enige levensvervulling. En op de keper beschouwd, hoe aangenaam is het niet op te kunnen gaan en te verdwijnen in een leven dat je zelf geschreven hebt, en tegelijkertijd, in alle eerbied, een in memoriam op te richten voor de helft van je familie, die je nooit gekend hebt.

De zoektocht wordt afgewisseld met een hedendaagse (2014) zeiltocht van Hoorn naar Oostende, om aldaar in het casino een laatste eerbetoon aan zijn vader te houden. Een zeiltocht waarbij de fragmenten voor zijn nieuwe boek op z’n plaats lijken te vallen. Aan boord heeft hij al het documentatiemateriaal, verzameld in twee mappen: foto’s, curricula mortis, correspondentie, afschriften van testamenten, verhalen – ook uit eerder werk.

Geen roman, maar een boek, een romantisch boek, dat wel. Je kunt niet anders, ik niet tenminste. Met op het omslag de beeltenis van Tante Loes, mijn oudtante Loes, bij leven en onderduiken Louise Reine Henriette van Gigch. Louise Henriette = Lodewijk Henri.

In zee gaat niets verloren is een andersoortige familiekroniek, een ‘wensboek’, een groots werk over vervreemding. Een necrologie voor een (zee)kat, overigens ook nog. Een roman, ja, de benaming wordt vaak misbruikt, maar is hier van toepassing, met heerlijke anekdotiek, ware het niet dat de achtergrond zo schrijnend is. (De vader draagt een recept van diens vader een leven lang mee, een recept voor een zelfmoordpoeder is het idee, maar het blijkt om een middel tegen damproblematiek te gaan.) Stukken uit eerder werk, ‘De ring’ uit Shanghai Massage bijvoorbeeld, lijken in dit boek hun definitieve plaats te hebben gekregen. In zee gaat niets verloren is een sublimatie van een oeuvre van vijftig jaar. Van een man die plaatsvervangend is verwond en in teksten zijn woede probeert kwijt te spelen. Leve de prachtige verongelijktheid, leve de zelfspot, leve Wiener!

Guus Bauer

L.H. Wiener – In zee gaat niets verloren. Atlas Contact, Amsterdam. 252 blz. € 21,99.