De individuele slimheid van velen

Herman Pleij is 28 jaar lang hoogleraar in de middeleeuwse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam geweest. Zijn voornaamste onderwerp van onderzoek was de Middelnederlandse literatuur van de late middeleeuwen, maar hij waagde zich graag over de grenzen van zijn vak heen. Al in zijn proefschrift over het Gilde van de Blauwe Schuit (1979) laat hij zien hoe hij wetenschap bedrijft: aan de hand van teksten geeft hij een schets van de maatschappij. Het gaat bij Pleij steeds eerder om mentaliteitsgeschiedenis dan om literatuurgeschiedenis. Daarbij trekt Pleij graag lijnen van het verleden naar nu. Deze interdisciplinaire benadering opent vensters en zet op een prettige manier aan tot beschouwing.

pleij moet kunnenOok in zijn laatste boek, Moet kunnen, gaat Pleij aan de hand van observaties van buitenlandse schrijvers door de eeuwen heen op zoek naar een Nederlandse identiteit. Hij beschrijft op betogende en humoristische wijze onze gemeenschappelijke eigenaardigheden en hun oorsprong.

De mentale beeldvorming van én over Nederlanders koppelt Pleij in zijn zoektocht naar de collectieve mentaliteit. Wij Nederlanders worden door niet-Nederlanders gezien als lomp, direct, gierig, bot en betweterig. Een Nederlander dicht zichzelf echter hele andere eigenschappen toe, namelijk: tolerant, gewoon, gezellig, recht voor zijn raap, zuinig, sober en egalitair. In feite gaat het bij deze verschillen steeds om twee zijden van dezelfde medaille: daar waar we onszelf recht door zee vinden, zien anderen ons als bot in onze directheid. Daar waar anderen ons gierig vinden, noemen wij ons gedrag zuinig. Pleij verklaart welke waarden en normen hoog in aanzien staan, want die tonen wat de Nederlander nastreeft of tegenstreeft. Ieder heeft de keuze: voldoe ik aan de format of zet ik me er tegen af. Pleij illustreert zijn verhaal aan de hand van eigen ervaringen, die voor iedere Nederlander herkenbaar zijn. Zoals zijn voorbeeld over de gierigheid/ zuinigheid. Als Pleij in Italië uit eten gaat, geeft hij ruimhartig fooi om te laten zien dat hij géén typische Nederlander is. In zo’n situatie wordt je geregereerd door een collectieve mentaliteit, ongeacht je keuze.

Tijdens het lezen van de analyses van Pleij bekroop me meermalen een rebellerend gevoel: ik wens niet in een hokje geplaatst te worden en de maat genomen te worden. Ik ben immers uniek en dus anders dan alle anderen. Ook dat blijkt, o ironie, een typisch Nederlands zelfbeeld. Wij Nederlanders hebben een sterk individualistische instelling en wij ontkennen enige gemeenschappelijkheid graag. Pleij benoemt deze eigenschap en geeft er een historische verklaring voor. Onze nederzettingsgeschiedenis kende geen centraal, autoritair gezag. Wij moesten het met elkaar zien te rooien en zo ontstond het poldermodel. Dat model heeft ons volgens Pleij geen windeieren gelegd. Volgens hem floreert dit land bij de gratie van de individuele slimheid van velen. Het ontduiken van de persoonlijke aansprakelijkheid, de keerzijde van de gedeelde verantwoordelijkheid, moeten we maar op de koop toenemen.

Pleij heeft een onderhoudend boek geschreven dat stilistisch een feestje is. Zijn eigen morele aannames zijn helder verwoord, zodat van meet af aan duidelijk is welke opvatting over de Nederlandse mentaliteitsgeschiedenis hij heeft. Hij voedt met zijn boek de huidige honger naar houvast uit het verleden, naar identiteit. Maar gelukkig raakt hij niet verstrikt in nestnostalgie.

Miriam Piters

Herman Pleij – Moet kunnen, op zoek naar een Nederlandse identiteit. Prometheus, Amsterdam, 224 blz. € 17,95.