Mensen vervagen in het voorbijgaan

De nieuwste bundel van Juliën Holtrigter, Raadselwater, is de zesde op rij, maar hij is bij een breder publiek bekend geworden door zijn winnende gedicht ‘Onder de sterren’ voor de Turingprijs 2011, dat hij onder zijn eigen naam Henk van Loenen publiceerde.

raadselwaterHet motto van de Poolse dichter Czeslaw Milosz voorin is zeker van toepassing op de inhoud van deze bundel: ‘Als secretarissen, elkaar onbekend, lopen we rond op aarde, zonder veel te begrijpen’. De mensen moeten het maar zien te redden op die aarde en proberen aan hun leven betekenis te geven, want nietig is de mens tegenover de raadselen van de kosmos.

Datzelfde motto levert eveneens een toepasselijke omschrijving van hoe Holtrigter als dichter te werk gaat. Als een secretaris observaties verzamelend, registreert hij in eerste instantie vrij objectief. Maar dan neemt de dichter het van de secretaris over. Vanuit een onverwachte invalshoek reageert deze met nieuwe beelden en bevindingen, waardoor het gedicht meer lading krijgt en de lezer met nieuwe vragen komt te zitten.

Zijn constateringen zijn vaak raak en gaan nogal eens over zijn schrijfproces:
‘Om regels te vangen moet men een woordje uitwerpen’ en ‘de bloemist met zijn kransen, / die net als de dichter belang heeft bij sterfte’ noteert hij in ‘Voortschrijdend licht’.

En in ‘Niets gaat meer voorbij’ schrijft hij ook over digitalisering en het gebruik van internet:
‘Troost van hoger gegoochel’ en ‘Menig verleden ligt voor het grijpen / maar tweedehands, met soms een weeffout’.

Zijn stijl is terloops en vrij laconiek, in eenvoudige realistische taal noteert hij situaties, maar in veel van zijn gedichten gaan die over in complexere beelden. Zoals meteen in het openingsgedicht:

Gelukkig wakker geworden, meteen al
in tongen gezongen van raadselwater, veer
gehikt en zo meer.

Vanuit haar serre kijk ik in de hemel
recht in haar vrijheid.
Tussen de bomen schittert de zee.

De tegenstelling tussen het registeren van het dagelijks bestaan tegenover het mysterie van het leven, is mooi verwoord in de termen ‘in tongen gezongen’ en ‘raadselwater’. Die tegenstelling kwam ook in zijn winnende gedicht bij de Turingwedstrijd, dat trouwens niet in deze bundel is opgenomen, goed naar voren met de openingszinnen:

Onder de sterren geslapen. Lang in de tijd
liggen kijken, in de ijlende, krijsende ruimte.

Met later in dit gedicht:

Ik denk aan mijn vader, heel ver van huis, niet meer
bij machte terug te keren.
En aan mijn ex die ik plots bij mijn tandarts aantrof
boven mijn wijdopen mond, mooier en harder dan ooit,

Holtrigter observeert nogal eens van een zekere afstand anonieme voorbijgangers of werklui, obers en zeelui. ‘Wij zwervers en jutters willen bedoeld zijn’ schrijft hij en het is de taak van dichters om dat weer te geven. Maar ‘Mensen vervagen in het voorbijgaan’ schrijft hij in ‘Navigatie’, dat zo begint:

Opspattend water boven de kade.
Mensen vervagen in het voorbijgaan.

Kantoren blijven verrijzen, alles moet
groter en hoger om leeg te gaan staan

Maar als hij over zijn geliefde schrijft zoals in ‘Haar mond’ verdwijnt die afstandelijkheid met de beginzinnen:

Vanmorgen nog in haar keuken die vol
stond met borden en dozen, er druppelde

koffie, stonden we dicht op elkaar – het was
dringen en heerlijk-, wat schrok ze.

Ik trapte per ongeluk op een pedaal en
een deksel sprong op, ik had niets weg te gooien
(behalve mijn laatste restje reserve).

Ook hier eerst weer een feitelijke registratie, maar met een mooie verwijzing naar de erotiek en het onhandige in zo’n situatie en dan die zinnen: ‘ik had niets weg te gooien (behalve mijn laatste beetje reserve)’. Een gedicht ook met een verwijzing naar ‘Impasse’ van M. Nijhoff.

Maar soms zet hij zijn observatie als voorzet niet verder door, blijft het gedicht aan de oppervlakte. Het is dan eerder kunstig dan dat het echt raakt, blijft het een te afstandelijke registratie. Als lezer denk je, kom op, reageer eens wat heftiger, minder gelijkmoedig. Een voorbeeld van een niet ingeloste opening is het gedicht ‘Kopknik’, waarin hij zijn werken als schilder laat zien:

Daar staat ze, naakt op haar sjaal na.
Gelaten.

Achter haar rug stuift het strand,
op volle zee ploegt een schip door de golven.

en dat eindigt met:

De dans van de boeg in de deining, de knik
van de duiven op het balkon

en het knikkende hoofd van de schilder,
het is een en dezelfde beweging.

Maar vaker lijken zijn gedichten heel toegankelijk, maar worden ze met het neerzetten van een tegenstelling complexer. Dat komt ook goed naar voren in zijn talrijke zeegedichten. Een kosmisch besef met tegelijk de confrontatie met de harde prozaïsch neergezette werkelijkheid, wat het mooie gedicht ‘Averij’ oplevert:

Zo lang er schepen vergaan is er leven,
er drijft weer van alles.

Onder het zwarte scherm van de hemel verdelen
ze haastig de buit, de zee iets, het strand wat.

Boven de vloedlijn een zootje plasma-tv’s,
In hoge nood door een schip uitgedreven.

In het licht van mijn lamp ontvouwt zich
drama op drama.

Alles wil worden gefilmd tegenwoordig,
tot aan de pokken en schimmels op het wrakhout.

Zelfs onze wratten willen bewegend in beeld.
Wij zwervers en jutters willen bedoeld zijn,

niet ergens toevallig gegroeid.

Een sterk beeld, en met een macaber randje, zeker in deze dagen, waarin omgeslagen boten met bootvluchtelingen op ieders netvlies staan.

Aly Freije

Juliën Holtrigter – Raadselwater De Harmonie, Amsterdam. 52 blz. € 15,90.