Bart Smout heeft, net als Philip Hoorne en Wouter Godijn (zie aflevering 2), last van humor. Dat zie ik voor de recensie van vandaag grootmoedig door de vingers. Zelfs óndanks het openingsgedicht ‘Genesis’ (‘Er zijn figuren / die het in zich hebben / om uit helemaal niks / een enorm probleem / te laten ontstaan. // God was er zo een.’).

Hoewel, even nog. Humor kan zo intens burgerlijk zijn dat zij pijn doet. En met burgerlijk bedoel ik hier: inspelend op de smaak van de ‘gemiddelde’ lezer, die de middelbare school af heeft gemaakt en zichzelf een min of meer beschaafd burger acht. Dat geldt voor veel light verse, maar ook voor deze overpeinzing, die tot gedicht is omgetoverd en sterk zou moeten drijven op de clou, die helaas geen clou is.

Waar is dat toch allemaal voor nodig?

Bart Smout publiceerde zijn dichtbundel Blijkbaar wordt het toch erger als je er niets aan doet bij de Tilburgse Uitgeverij Geroosterde Hond. Smout is een actieve knaap, die al een roman schreef, columnist is, verhalen publiceerde en recensies bijdraagt aan De Reactor. Zijn roman ken ik helaas niet, maar na bestudering van zijn website ben ik er wel benieuwd naar geraakt.

Na bestudering van zijn website én na lezing van zijn dichtbundel, die veel zinnen bevat waarmee je in een roman goede sier kunt maken. Je zou zelfs kunnen zeggen dat Bart Smout een schrijver is van goede zinnen, die beter in een roman tot hun recht komen dan in een dichtbundel – want die goede zinnen weet hij helaas zelden in een tekst op te nemen die op mij de indruk maakt een gedicht te zijn.

Dat laatste is een kwestie van smaak, en daar kunnen we over twisten tot we allemaal een ons wegen; laat ik daarom met een voorbeeld komen. Het titelgedicht:

Blijkbaar wordt het toch erger als je er niets aan doet

Het kleinste veertje aan de boa
wordt een zwaargewicht
trekt een zwanenhals
en naar beneden.

De ladder in de panty
breidt uit als olie
tovert de stof weg
en later ook het been.

Het hout trekt krom.
de dansvoorstelling struikelt,
maakt een verontschuldigend gebaar
en strompelt verder, voetje voor voetje.

Blijkbaar wordt het toch erger
als je er niets aan doet.

Ik kan er maar beter
eens goed voor gaan zitten.

Het gedicht leunt op één sterke regel, de titelregel die in de voorlaatste strofe wordt herhaald. Verder is het vooral een uitwerking van die vondst, en als ik eerlijk moet zijn: geen idioot sterke uitwerking. Het kabbelt een beetje door, het gaat nergens heen, het blijft maar cirkelen rond het idee dat niets doen de zaken er niet beter op maakt. Maar ja, of dat in dit geval een sterk gedicht oplevert?

Toch denk ik dat Smout een goede schrijver is. Hij is alleen per ongeluk in het verkeerde genre terechtgekomen en zou zijn geslaagde zinnen beter in een verhaal of een roman kunnen onderbrengen. Misschien dat hij in een lange tekst, paradoxalerwijs, wél de concentratie kan opbrengen.

Het werk van John Schoorl heeft dezelfde directheid als dat van Smout, althans, hij had die directheid in vorige bundels; een goed voorbeeld van zijn werkwijze is hier te vinden. Met Hoor de zieltrein slaat hij een andere weg in. De flaptekst van de bundel zegt iets over de hoogte waarop Schoorl de lat voor zichzelf legde:

Het luisteren naar het legendarische album van trompettist Lee Morgan Search for the New Land leidde tot een reeks gedichten waarin ritme een dominante rol speelt. Niet langer dicht Schoorl óver muziek, zijn gedichten zijn in deze bundel muziek geworden. De eerste gedichten werden geschreven in een nachtelijke sessie samen met kunstenaar en jazzkenner Willem Snitker. Zijn jazzy miniaturen zijn ook in de bundel opgenomen.

Na lezing van deze tekst dacht ik: Nu is Schoorl verloren voor de dichtkunst. Maar dat viel mee. Of wat zeg ik, dat bleek bij lezing helemaal niet het geval te zijn. Misschien had hij deze tussenstap (via een soort prozagedicht) wel nodig om een nieuwe fase van zijn dichterschap in te luiden. Een voorbeeld van een gedicht:

Heb je de toeter weer in je hand, door andere handen, je was
verplaatst, je was nonjazz, en alle brokstukken waren stuurloos
geworden, er vielen letters van de daken, vergat je opengesperde
wederbinnenste naar huis te sturen, nu wiegend de buis, de kleppen,
om je heen blazen, schuiven, hoor de zieltrein, wrijf het ventiel, ga
naar je hoofd, de charisma caramba.

Wat eerst ‘niks’ lijkt, een opeenvolging van nagenoeg onsamenhangende zinnen en beelden, ontvouwt zich langzaam, wordt, als je goed leest, een tekst met beelden die op elkaar (en op de muziek) reageren, als in een jazzimprovisatie inderdaad. Wat tot ‘er vielen letters van de daken’ nog gewoon lijkt, wordt ineens een wirwar van woorden en klanken.

De muzikant, die in een soort extase is geraakt (hij vergat zijn ‘wederbinnenste’ naar huis te sturen, en al weet ik niet wat dat is, het woord is binnen het gedicht volledig begrijpelijk), gaat van noot naar noot, van akkoord naar akkoord, wat binnen dit gedicht eindigt met een dubbel slot: ‘charisma caramba’.

Ongetwijfeld mis ik in deze korte lezing dingen die te maken hebben met het album van Lee Morgan. Maar daar gaat het, nu, niet om. Ik wilde alleen aantonen dat Schoorl van een dichter die, net als Bart Smout, helderheid en directe zegging boven poëtisch geneuzel had staan ineens is veranderd in een dichter die de taal het werk wil laten doen – en daar is het in goede poëzie toch (ook) om te doen.

De conclusie van deze recensie: van Bart Smout zou ik graag een nieuwe roman of nieuwe verhalen lezen. En ik ben benieuwd naar wat Schoorl voor zijn nieuwe bundel in petto heeft. Misschien wordt hij wel een lyrische dichter. Of schrijft hij een roman.

Chrétien Breukers