Met buikbandje, graag

Jaren geleden zei een collega-auteur dat je beter loodgieter kunt zijn dan schrijver, want: ‘Kranen zetten brengt meer op dan komma’s zetten.’

         Het was zo’n stelling waarmee je het eigenlijk niet oneens kunt zijn, en dus besloot ik te zwijgen, erop gokkend de schrijver ooit eens te kunnen bestoken met een tegenargument. Ik ben iemand die liever tegenspreekt dan ‘ja’ knikt.

         Dat laatste geldt overigens niet als mij in de trein een voorstel gedaan wordt waarvan de uitvoer zich traditiegetrouw in een toilet voltrekt en wat me – helaas! – niet zo vaak overkomt als ik zou willen. Vorige zomer, in de TGV van La Rochelle naar Parijs, leek de God van de Onvermoede Voorstellen mij toe te lachen.

         Ik stond in het restauratievoertuig en de cateringjongen bood me een wafel aan. Links en rechts, ingeklemd tussen heuvelvoeten en eindeloze groenschakeringen schoten kerktorens en gsm-antennes voorbij. Ik bedankte voor de wafel.

         ‘Graag gedaan,’ zei hij welwillend, ‘maar ik hoop dat je begrijpt dat ik er wel iets voor terug wil.’

         ‘Dat spreekt vanzelf,’ zei ik.

         Sommige dagen lijken bedacht door een regisseur die het beste met je voorheeft, geen stoplicht dat op rood springt, het hoofd van de tandarts schudt ‘nee’ en alle caissières wensen je een fijne dag. Overtuigd dat mijn dag een scenario was met een happy end, stelde ik de cateringjongen voor onze ontmoeting in een toilet af te ronden.

         Hij knikte mysterieus, en trok toen een kaartje uit het binnenzakje van zijn jasje. Het was een visitekaartje.

         Geen kwaad woord over visitekaartjes, je kunt er veel moois van verwachten als je om een baan verlegen zit of een nest jonge konijnen te vergeven hebt, maar in de schemerwereld van ruige erotiek in benauwde gelegenheidskamertjes gelden ze als stemmingsbedervers die hooguit geschikt zijn om een teek mee dood te drukken.

         Ik heb ze zelfs een tijdje gespaard, om ze ooit eens onder te brengen in een album op Myspace of op Facebook. Ik had al een titel bedacht: Berichten van nooitoftenimmermannen.

         Nu kwam het kaartje langzaam mijn kant op, over de balie. De cateringjongen glimlachte als een cabaretier die in gedachten vooruitloopt op de reactie van het publiek dat hij opzettelijk een duister pad op stuurt. Toen vroeg hij of ik hem een exemplaar van Bekentenissen van een stamhouder wilde sturen, gesigneerd.

         Dat hij overschakelde naar het Nederlands drong pas tot me door toen hij zijn verzoek afrondde: ‘Met buikbandje, graag.’

         Kijk, zoiets overkomt een loodgieter nou nooit.

Aristide von Bienefeldt

Eerder gepubliceerd in Tzum, ‘De roze letteren’, nummer 53/54