Vanaf vandaag liggen de twee nieuwe Tzum-delen in de winkel: Boeken die ik 12 jaar niet heb gezien van Chrétien Breukers en Viva l’Italia van Johannes van der Sluis. Als inleiding op zijn bundel schreef Johannes van der Sluis de volgende inleiding.

Viva l’Italia

Hoewel praktisch in elke Italiaanse stad een piazza Garibaldi en een via XX Settembre te vinden zijn, en hoewel Edmondo de Amicis in het boek waarmee generaties Italianen zijn opgegroeid, Cuore (1886), het tegendeel probeerde aan te tonen, bestaat er niet één Italië. Daarvoor zijn de verschillen tussen de twintig regio’s – van het grotendeels Duits sprekende Südtirol tot aan Sicilië – gewoonweg te groot. Geografisch, culinair, taalkundig et cetera. Dat is ook de reden waarom de Lega Nord zich kon vormen. Maar afgezien van deze separatistische beweging, kenmerkend voor ‘nieuwe’ landen, is Italië een wonder van geslaagd nationalisme, want over het product Italië, dat ook de Italianen zelf met graagte in stand houden en verkopen – ‘100% Italiano’ – bestaat geen twijfel. Zon, cultuurschatten, lekker en verantwoord eten en goede wijnen, hartelijkheid en ontspanning, liefde, kunst, literatuur, mode en design: la dolce vita.

Dat de realiteit soms de fantasie logenstraft, wordt vooral door buitenlanders voor lief genomen of genegeerd, het is immers Italië. De corruptie, de georganiseerde misdaad – geromantiseerd in films –, de xenofobie, de vervuiling, de kitsch van de Italiaanse televisieprogramma’s, de schaamteloze lelijkheid en letterlijke en figuurlijke duisternis van de stedelijke periferie; de charme wint het van de schaduwzijden. Een land van grote tegenstellingen dus, waardoor het wellicht ook zo fascineert.

Italië oefent met name een grote aantrekkingskracht uit op de noordelijke, calvinistische landen. Engelsen, Amerikanen, Duitsers, Belgen en Nederlanders: iedereen houdt van Italië. Wat begon als een romantisch virus dat onder anderen Goethe, Byron, Shelley, Nietzsche, Stendhal en Couperus aanstak, groeide in de twintigste eeuw uit tot een epidemie van het massatoerisme, waaraan een stad als Venetië letterlijk bezwijkt. De Italiaan zelf heeft tegenwoordig een haat-liefdeverhouding met zijn land. Enerzijds kijkt hij met bewondering naar de landen waar het wél allemaal goed is geregeld en hij is er trots op als hij een mondje Engels spreekt, anderzijds gaat hij prat op de eigen, vooral lokale tradities.

In de landen waar de modernisering voortmarcheert, zoals Nederland – Italië kan ouderwets worden genoemd – bestaat er juist een hang naar het ongeordende met al zijn charmes en avontuur, het ambachtelijke. Men kan zijn hart ophalen tijdens vakanties in een onbezorgd land waar de passies nog zouden kunnen worden uitgeleefd. Leven als kunst. Ook hier wordt de droom soms weersproken door de dagelijkse realiteit voor de Italianen, in het bijzonder door de bureaucratie, een apparaat dat zo invasief is dat het hen doet veranderen in kleine kinderen die aan een dictatoriale vader proberen te ontsnappen.

Hoe zuidelijker je komt, hoe warmbloediger, dat lijkt een feit, en waar de passie vrij spel krijgt, zijn zoals bekend de misdaad en de dood dichtbij. Passie laat zich immers niet gelegen liggen aan de grenzen van de wet. In werkelijkheid is het misdaadcijfer in Italië vergelijkbaar met dat van andere, ook Noord-Europese landen. Toch leek de misdaad, hoewel een stereotype dus, me een goede leidraad om Italië te verkennen. In het twintigtal korte misdaadverhalen in Viva l’Italia, waarbij ‘misdaad’ ruim moet worden opgevat, en die zich afspelen in de twintig regio’s van het land, komen bekende facetten van Italië voorbij, maar het is vooral een onderzoek naar het eigene van de verschillende regio’s, het onbekende, het perifere en soms duistere. De schaduw in plaats van de zon dus.

Een exotistisch project, in die zin dat het is geschreven door een buitenstaander. Fictie, anders gezegd. Daarom is het ook letterlijk fictie geworden en geen reisboek of culturele antropologie zoals Tim Parks heeft ondernomen in bijvoorbeeld Italian Ways, waarin Italië wordt verkend vanuit het perspectief van de treinreiziger en dat uiteindelijk vooral over Parks zelf ging. Wat de verhalen over mij zeggen laat ik aan de fantasie van de lezer over.

Tussen Genua en La Spezia, in de haven van Portofino, is een gedenksteen aangebracht ter nagedachtenis aan Guy de Maupassant, die zijn zeilschip genaamd Bel Ami in september 1889 enkele dagen aanmeerde en er staat geschreven dat hij ‘rust vond voor zijn geest en inspiratie voor zijn genie.’ Zonder pathetisch te willen zijn of me maar in verste verte te vergelijken met het genie van De Maupassant, en ook al vervreemdde het land zich soms van mij tijdens mijn omzwervingen, mijn geest kwam tot rust rond de meren, met name bij Varenna, Menaggio en Sirmione, in de Alpen en de Dolomieten, aan de zee, die het hele schiereiland omvat, en uiteraard de oude Italiaanse steden waar ik belandde en mij thuis heb gevoeld en die hier genoemd moeten worden als bewijs van mijn liefde: Bergamo – de mooiste stad die Stendhal ooit had gezien –, Triëst, Venetië, Merano, Turijn, Genua, La Spezia, Bologna, Livorno, Viareggio, Lucca, Ancona, Spoleto, Pescara, Napels, Bari, Taranto en Catania. Viva l’Italia!

Johannes van der Sluis