De aanhouder wint, de lafaard laat wind

‘Postzegels verzamelen is een uitstervende hobby,’ zegt de heer die tegenover me zit in de koffieshop van het Centraal Station in Arnhem. De officiële naam van deze keten houd ik voor me – dat vrijwel elk station in Nederland ontsierd wordt door karakterloze eenheidsworsten waar koffie naar gewapend beton ruikt is voor mij het ultieme bewijs dat God zich definitief van de mensheid heeft afgewend.

         ‘Ik heb een rode postzegelalbum in mijn rechterhand,’ had hij tien minuten eerder per telefoon laten weten, ‘daar herken je me aan.’

         ‘Ik heb een rode pruik op mijn hoofd,’ had ik bijna gezegd, maar ik koos voor het diplomatieker, en far more businessman like: ‘Ik draag een zwarte stropdas.’

         Mijn reis naar Arnhem was de spontane actie van een schrijver die de hoop op een bestseller nooit heeft opgegeven, en in de tussentijd zijn verleden verkoopt. Mijn handelswaar betrof een serie pastelkleurige postzegels met het gezicht van een vroegere vorstin. Ik had hem in januari 2013 te koop gezet, op Marktplaats.

         Volgens een systeem waar ik niets van begrijp wordt elke advertentie na een X aantal maanden verwijderd, hiervan word je via een mail in kennis gesteld, en je wordt aangemoedigd om het ‘nog eens te proberen’. Ik weet niet hoe vaak ik het ‘nog eens geprobeerd’ heb, maar als ik er van uitga dat mijn advertentie om de vier maanden door de Wijzen van Marktplaats verdonkeremaand werd, dan zijn zeven, misschien acht herkansingen een realistische schatting.

         Ik begon de hoop al een beetje op te geven, maar opbouwende berichten uit het hiernamaals in combinatie met een oudhollands gezegde (‘de aanhouder wint, de lafaard laat wind’) maakten dat ik volhardde. Niet dat het me aan bijval ontbrak. Een filatelist uit Middelburg stelde voor de serie te komen halen, en hij was bereid er het vorstelijke bedrag van ‘wel 100 euro’ voor neer te tellen. Een ander weigerde te geloven dat mijn zegels in postfrisse staat verkeerden, weer een ander verdacht me ervan ‘best goed gelukte’ fotokopieën te koop aan te bieden.

         Ooit was ik een verwoed postzegelverzamelaar. Halverwege de jaren zeventig lukte het me om bijna alle series die in Nederland na de Tweede Wereldoorlog verschenen waren in mijn bezit te krijgen. Ik zeg bewust bijna, want er mankeerde er één: de serie met de pastelkleurige vorstinnen die zich met een bezorgde blik lijken voor te bereiden op de likbewegingen van een legioen natte tongen.

         Dat zullen er niet veel geweest zijn, de oplagen waren mager – in de wederopbouwjaren schortte het kennelijk zowel aan papier als aan speeksel – en de serie werd al snel toegevoegd aan de lijst van favoriete verzamelzegels van filatelisten in binnen- en buitenland.

         Nadat ik het bedrag bij elkaar geschraapt had – ik bracht mijn zaterdagen afwisselend door in een animalerie en een feestartikelenwinkel – schoof ik mijn gelden op de toonbank van een postzegelhandel aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Het bedrag weet ik niet meer – daar was het veel te hoog voor – wel herinner ik me dat ik in de trein naar Amsterdam mijn tas ononderbroken tegen mijn buik klemde uit angst dat iemand er met mijn buit vandoor ging.

         ‘Nu ben je een echte filatelist,’ had de verkoper gezegd toen ik mijn pastelkleurige vorstinnen in mijn tas liet glijden.

         In de koffieshop van Arnhem Centraal bevestigt de nieuwe eigenaar wat ik al lang wist: er mankeert niets aan mijn vorstinnen. ‘Uw zegels verkeren in topvorm,’ zegt hij, en schuift me het bedrag toe dat we waren overeengekomen.

         Hij vertelt met nostalgie over de tijden dat zo’n beetje iedereen wel iemand kende die postzegels verzamelde, of het zelf deed. Nu zijn zegels die dertig jaar geleden nog honderden guldens opbrachten vrijwel niets meer waard. ‘Je kunt alle series die na de Tweede Wereldoorlog in Nederland zijn verschenen voor 100 euro kopen,’ zegt hij.

         Ik wijs naar het album waarin hij mijn pastelkleurige vorstinnen heeft opgeborgen, en knipoog. ‘Behalve die ene.’

         Hij knipoogt terug. ‘Behalve die ene.’

Aristide von Bienefeldt