Gisteren schreef hoogleraar Nederlandse letterkunde Jos Joosten (Radboud Universiteit Nijmegen) op Neder-L een groot stuk over het onlangs verschenen brievenboek van Frans Kellendonk. Joosten is kritisch over de uitgave; hij vindt de werkwijze van de samenstellers (Oek de Jong en Jaap Goedegebuure) onduidelijk.

Joosten schrijft onder andere:

Echt bezwaarlijk is de pompeuze titel van dit boek: De brieven. En dan natuurlijk vooral dat lidwoord ‘de’. Dat suggereert op de kaft een compleetheid, die in de verantwoording achterin door bezorgers Goedegebuure en De Jong weliswaar netjes wordt gerelativeerd, maar ook behoorlijk vaag gehouden. ‘Ter wille van de vaart en de spanning van dit brievenboek hebben we niet al het door ons bijeengebrachte materiaal in deze uitgave opgenomen’. Twee belangrijke restricties in één terloopse zin. Het is niet alles wat ze hebben, én dat is ook nog eens alleen maar wat zij te pakken hebben kunnen krijgen. Hoeveel is dat dan van wat er verder nog zou kunnen zijn? Wie hebben ze niet benaderd? Wie heeft niets willen afstaan? Wat lezen we niet, wat we wel hadden willen (of moeten) weten?

Als voorbeeld geeft Joosten de afwezigheid van Kees Fens in het brievenboek:

Totaal afwezig in De brieven is criticus Kees Fens, ten tijde van Kellendonks carrière de meest prominente literatuurcriticus van het moment, en op een interessante, paradoxale manier verweven met Kellendonks werk. Zou Kellendonk helemaal nooit over Fens hebben geschreven? Stel nu, dat Fens inderdaad totáál afwezig is, is dat natuurlijk minstens zo interessant dan wanneer hij wel genoemd zou zijn. Maar: we weten het niet, want we weten niet wat er geselecteerd is door Goedegebuure en De Jong en wat weggelaten.

Jaap Goedegebuure heeft inmiddels op de kritiek van Joosten gereageerd:

Van alle brieven die Oek de Jong en mij ter beschikking stonden hebben we nog geen 5% achterwege gelaten. Voor het overgrote deel betrof het weinig zeggende kattebelletjes of doublures.

We hebben redenen om aan te nemen dat we vrijwel alle bewaard gebleven brieven van Kellendonk aan Nederlandse geadresseerden hebben opgespoord. Naar Britse en Amerikaanse correspondenten hebben we wat minder ijverig gezocht, maar dat komt nog, zulks ten behoeve van een door mij te schrijven biografie.

Over de afwezigheid van Kees Fens zegt Goedegebuure het volgende (wellicht belangrijk om te weten: Goedegebuure is zelf emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden):

(…) Navraag bij de weduwe Fens leerde dat Kellendonk zich ook niet per brief tot Fens heeft gericht. Het ontgaat me eerlijk gezegd waarom die twee feiten zo significant zouden zijn dat we daarvan in onze inleiding op de brieven melding hadden moeten maken. Vanaf de late jaren 70, de periode waarin Kellendonk opgang begon te maken (zijn debuut werd bekroond met de eerste Anton Wachterprijs), was Fens niet meer actief als recensent van nieuwe Nederlandstalige fictie, dus ook veel minder interessant voor een aankomend auteur. Maar ik begrijp dat vanuit het Nijmeegse perspectief Fens het licht der wereld vertegenwoordigt, dus ik gun Joosten graag zijn chauvinisme. Per slot van rekening bekleedt hij de leerstoel waarop Fens heeft gezeten, en voelt hij zich kennelijk geroepen om in de bres springen voor een reputatie die hij vanuit het Nijmeegse belang bedreigd acht.