Rusten in ’t leven kan ik niet

Onrust, de titel die Jan Fontijn aan zijn biografie over Jacob Israël de Haan heeft gegeven, is uitstekend gekozen. Het leven van deze schrijver was een aaneenschakeling van woelingen, veranderingen en wendingen. Hij groeide op in een gelovig Joods milieu, dat hij radicaal achter zich liet toen hij – onverhuld homoseksueel – socialist werd. Nadat hij twee uiterst decadente romans had gepubliceerd en door zijn politieke vrienden in de steek was gelaten, keerde hij langzaam terug naar het geloof van zijn ouders. De Haan werd echter geen vrome geleerde, hij bleef zich inzetten voor een betere wereld.

Kort voor de Eerste Wereldoorlog reisde hij naar Rusland en schreef verontwaardigde feuilletons over de situatie in de Russische gevangenissen. Ondertussen ontwikkelde hij zich als dichter van het ‘Joodsche lied’ en bekeerde zich tot het Zionisme. Toen in 1917 de Balfour-declaratie beloofde de Joden een eigen land te geven, maakte De Haan meteen plannen om naar Palestina af te reizen. Eenmaal in Jeruzalem gearriveerd, realiseerde hij zich al heel snel dat de stichting van een eigen Joodse staat zeer problematisch zou worden, in het land woonden immers ook Arabieren. ‘De Joden zijn dan wel een volk zonder land,’ schreef hij droogjes, ‘Palestina is geen land zonder volk.’

Opmaak 1Het heeft lang geduurd voor Jacob Israël de Haan een solide literaire reputatie kreeg. Zijn twee romans, Pijpelijntjes en Pathologiën werden bij publicatie beschimpt of genegeerd en pas in de jaren zeventig herontdekt. Dankzij het pionierswerk van Leo Ross en Rob Delvigne werd er daarna veel meer bekend over de ontstaansgeschiedenis van deze twee boeken, maar ook over de ontvangst bij lezers en recensenten. Vooral de publicatie van Pijpelijntjes pakte desastreus voor De Haan uit: hij werd ontslagen bij de krant en kwam bijna niet meer aan de slag als onderwijzer. Ross en Delvigne zorgden ook voor de publicatie van twee onbekende prozateksten (Ondergangen en Nerveuze vertellingen) en verzamelden de correspondentie van De Haan uit deze periode (voor zover bewaard) in een voorbeeldige editie. Ondertussen nam Ludy Giebels de Palestijnse periode van De Haan onder haar hoede. Zij publiceerde eerst een deel van de feuilletons die De Haan in Jeruzalem voor het Algemeen Handelsblad had geschreven en zorgde later voor een complete editie op internet. Ook deed Giebels veel onderzoek naar de gecompliceerde politieke en maatschappelijke omstandigheden die De Haan in Palestina meemaakte. Het onderzoek naar De Haan is enigszins gecompartimentaliseerd. Ross en Delvigne hebben zich niet met de ‘Joodse’ De Haan bemoeid, Giebels lijkt het liefst de homoseksualiteit van De Haan te negeren. Liefhebbers van de decadente De Haan houden weer niet van zijn poëzie of feuilletons.

Jan Fontijn is niet de eerste die een biografie van De Haan heeft geschreven, al in 1967 publiceerde Jaap Meijer De zoon van een gazzen. Zelden hebben auteur en onderwerp het zo slecht met elkaar getroffen. Jaap Meijer is zeer negatief over De Haan, maakt hem voortdurend belachelijk en kiest bij elk conflict voor de tegenstander. Van homoseksualiteit, toch een bepalend aspect voor het leven van De Haan, moet Meijer niets hebben. Bij de beschrijving van de dramatische gebeurtenissen in de aanloop naar de moord op De Haan ontkom je niet aan de indruk dat Meijer van mening is dat De Haan deze gewelddadige dood aan zichzelf te danken heeft. Ook schemert er iets van opluchting bij hem door, dat De Haan de zionistische zaak nu niet langer kwaad kan doen. Een aantal documenten die Meijer heeft gevonden zouden zonder zijn inspanningen waarschijnlijk verdwenen zijn. Ook heeft hij nog getuigen gesproken, die anders aan de aandacht van latere auteurs ontsnapt zouden zijn. Jan Fontijn maakt hier dankbaar gebruik van, maar verder negeert hij zijn voorganger.

Fontijn noemt in de proloog van zijn biografie De Haan een zeer gecompliceerde persoonlijkheid. Dit had kunnen leiden tot een zwaar en gekweld verhaal, maar het tegendeel is het geval. De Haan wordt in handen van Fontijn een fascinerende figuur. Dit is Fontijn gelukt doordat hij De Haan op een open en tolerante manier benadert, zonder hem voortdurend de maat te nemen. Ook weet hij zijn prestaties op waarde te schatten en is hij ook duidelijk over de duistere kanten van de dichter. Onrust heeft als basis het vele onderzoek dat al door anderen is uitgevoerd, waarvan Fontijn in zijn biografie – voor het eerst – een synthese heeft gemaakt. Hij voegt soms wat feiten toe of plaatst bepaalde gegevens in een ander licht. Toch blijven er ook bij hem nog wel wat zaken onderbelicht, al lijdt de kwaliteit van Onrust hier niet onder. Zo worden we ook bij Fontijn opnieuw niets wijzer over de broers en zusters van De Haan (Carry van Bruggen natuurlijk uitgezonderd), terwijl die toch wel degelijk een rol in zijn leven hebben gespeeld. De vrouw van De Haan, Johanna van Maarseveen (die hij Hans noemde) blijft ook in Onrust een schim. Over de vriendschap met Aletrino komen we ook niet meer te weten dan wat Kees Joosse in zijn biografie al boven water heeft weten te halen. De grote woede van Aletrino over de publicatie van Pijpelijntjes blijft intrigeren. Dat De Haan zijn naam en uiterlijk voor het boek gebruikte lijkt niet voldoende voor de meedogenloze manier waarop Aletrino vervolgens tegen De Haan heeft geageerd.

Zo volgen we De Haan van Smilde via Gorredijk naar Zaandam. De begaafde Jacob maakt zich los van zijn familie en komt in Amsterdam terecht. Hij is van jongs af aan een buitenbeentje, dat wordt wel duidelijk. Hij krijgt niet alleen met antisemitisme te maken, ook zijn openlijke homoseksualiteit levert hem heel veel problemen op. Wat opvalt is dat De Haan, ondanks alle tegenslagen, steeds weer doorzet. Hij heeft bij alle weerstanden die hij tegenkomt een enorme veerkracht. Als Aletrino razend is over Pijpelijntjes, schrijft De Haan meteen een tweede versie. Negatieve reacties van vrienden op zijn werk zijn voor hem geen reden te stoppen.

‘Rusten in ´t leven kan ik niet.’ Deze uitspraak van De Haan heeft Fontijn zeer toepasselijk als motto voor zijn boek gekozen. De Haan is enorm actief en vindt steeds weer een uitweg voor zijn problemen. Zijn carrière als onderwijzer loopt vast, maar als jurist krijgt hij later een goede baan. Hij stort zich ook steeds weer op misstanden in de maatschappij. Uit de biografie van Fontijn blijkt ook hoe moedig De Haan vaak was. In Rusland ging hij tot het uiterste om politieke gevangenen te helpen.

Onrust bestaat uit twee delen. Het eerste deel eindigt als De Haan op 1 maart 1919 aankomt in Jeruzalem. ‘Ik ben thuis,’ heeft hij over dat moment gezegd. Deze duidelijke cesuur geeft Fontijn de gelegenheid de laatste vijf jaar van het leven van De Haan breed en gedetailleerd neer te zetten. Dat is ook wel nodig want de situatie in Jeruzalem was in deze periode (ook al) uiterst gecompliceerd. Hierbij maakt Fontijn ruim gebruik van de fascinerende feuilletons van De Haan. Helder brengt hij in kaart hoe de opstelling van De Haan hem veel vijanden bezorgde, zodanig zelfs dat de zionisten zich genoodzaakt voelden hem te liquideren.

Jacob Israël de Haan is door zijn omgeving vaak onderschat. Ook in zijn directe omgeving werd lacherig en afkeurend over hem gedaan, zelfs door vrienden als Frederik van Eeden. De waarde van zijn werk is tijdens zijn leven nauwelijks erkend. Aletrino en Tak achten De Haan tot niet meer in staat dan het schrijven van een ‘jongensboek’ en werden totaal verrast door Pijpelijntjes. In Jeruzalem gebeurde iets dergelijks: niemand verwachtte dat het wonderlijke mannetje dat zo openlijk dweepte met Palestijnse jongetjes, invloed zou krijgen op de politieke ontwikkelingen in Palestina. Dankzij Fontijn is De Haan weer een schrijver geworden die je wilt lezen.

Doeke Sijens

Jan Fontijn – Onrust. Het leven van Jacob Israël de Haan. De Bezige Bij, 640 blz. € 49,90.