Het stille oog

Ilja Leonard Pfeijffer is een virtuoze dichter. ‘Hij viel de poëzie binnen als Genghis Khan,’ luidt de flaptekst van zijn nieuwe bundel Idyllen. ‘Zijn verzengende verzen verpletterden de horigen die rilden van angst en ontzag.’ Natuurlijk, de uitgever hanteert hier het stijlmiddel van de hyperbool, maar wie zich de fysionomie van de dichter voor de geest haalt, kan zich bij deze regels wel iets voorstellen. Pfeijffer is een Michiel-de-Ruyter-lookalike, en zoals de admiraal de zeeën bedwong, legt de dichter de taal zijn wil op. Hij laat de woorden dansen, zingen, krijsen en rijmen dat het een lieve lust is. Ze maken salto’s die meestal eindigen in een dubbele flikflak. Maar levert zoveel machtsvertoon ook goede poëzie op?

idyllen pfeijfferHet begrip virtuositeit heeft natuurlijk niet alleen positieve connotaties. In een bespreking op Tzum van de bundel Inwaarts van Joost Zwagerman (een nieuwjaarsgeschenk van De Arbeiderspers), noemde ik deze dichter de Paganini van de literatuur. Ik had bewondering voor zijn stijl en techniek, maar kreeg ook het gevoel dat zijn verbale brille iets aan het gezicht onttrok, waar ik als lezer niet bij mocht komen. Bij het lezen van Idyllen had ik een vergelijkbare ervaring, tot ik de volgende regels tot mij door liet dringen:

Als ik het stille oog

te midden van de storm te definiëren poog,

zal ik er ongekend verboos omheen gaan razen

met omhaal van gebouwen, auto’s, daken, glazen

en het ontwortelend kabaal van knappend hout.

Ik las deze woorden vlak na de dood van Zwagerman, en meende toen niet alleen Pfeijffer, maar ook de zojuist ontslapene beter te begrijpen. Want wat gaat er om in het hoofd van een duivelskunstenaar? Hoe moet het zijn, als de woorden zich zo gemakkelijk bij je aandienen, in al hun kleuren, betekenissen en klanken? Waarschijnlijk kom je erachter, dat het een illusie is om te denken dat je in al dat ‘verboos’ geraas je ziel kunt onderbrengen. Wellicht is het allemaal letterlijk omhaal van woorden, je omcirkelt telkens opnieuw het stille oog, dat je daarmee tegelijkertijd definieert en onbereikbaar maakt. Het moet doodvermoeiend zijn, als je talent je dwingt eindeloos door te gaan en je steeds nieuwe vormen laat zoeken, immer briljantere formuleringen.

‘We zijn allang ons eigen wezen niet meer machtig,’ schrijft Pfeijffer.

Om zijn talent in toom te houden en uit te dagen, heeft Pfeijffer zich in Idyllen beperkingen opgelegd in de vorm. De bundel bestaat uit vijftig lange, vaak verhalende gedichten, die geheel bestaan uit jambische hexameters, oftewel alexandrijnen. Verder past hij consequent gepaard rijm toe, wat, om dat soepel te laten verlopen, leidt tot een overvloed aan enjambementen. Dat laatste versterkt het epische karakter van deze poëzie.

Wat de inhoud betreft heeft de dichter zich minder ingehouden. Er komen oneindig veel onderwerpen aan de orde. Facebook, bootvluchtelingen, IS, fruitautomaten, huwelijksperikelen, de dichtkunst zelf, Genua, de oorsprong van de taal (‘In samenspraak die stoot en wijst, niets dan gebaar is,/ barst taal uit rauwe eieren’): je kunt het zo gek niet bedenken of Pfeijffer schrijft erover. Zijn poëzie is als het moderne leven zelf: het ene moment lees je een onnozel bericht op Facebook, even later zie je op het Journaal beelden uit Syrië of Irak. Als Nijhoffs Awater ga je naar kantoor en ’s avonds bezoek je een kroeg. Het huiselijke en het politieke, het banale en het hooggestemde: het dient zich allemaal tegelijk aan. Het lijkt of de dichter met deze bundel een dag uit ons leven heeft willen ondertitelen, in een rake taal, die ons iets beter doet begrijpen wat ons overkomt. Soms komt dat behoorlijk hard aan, zoals in een gedicht waarin een Palestijnse vrouw aan het woord is:

Ik rimpel al mijn woorden

rondom de lege woorden die mijn dochter hoorde

voordat haar beentjes ervan af werden gereden

door joden die ons heilig land hebben betreden

op laarzen die geen foute stappen kunnen doen

omdat het jullie joden zijn. Vanwege toen.

Toen ik dit fragment de eerste keer las, dacht ik: hij had Israëliërs moeten schrijven, niet joden, maar heeft dat natuurlijk niet gedaan vanwege het metrum. Later snapte ik dat het niet om de joden gaat, maar om onszelf, onze eigen geschiedenis, die heeft gemaakt dat wij het ene volk iets toestaan wat we bij andere volkeren sterk afkeuren.

Pfeijffer haalt in Idyllen de straat en de wereld zijn poëzie binnen. In zekere zin is de bundel de poëtische pendant van zijn bekroonde roman La Superba. Ook veel gedichten in Idyllen gaan over de havenstad Genua, illegale immigranten, het kroegleven, de liefde en de vrouw. (La Superba kun je op haar beurt trouwens lezen als een lang prozagedicht. Het verhaal is sterk ritmisch geschreven, stijl en inhoud vloeien moeiteloos in elkaar over, de taal is muzikaal en opvallend beeldend.) Net als La Superba kun je Idyllen deels tot de geëngageerde literatuur rekenen. Sommige gedichten zijn behoorlijk moralistisch, hebben bijna de vorm van een leerdicht. Pfeijffer neemt daarmee afstand van de door hemzelf geschreven autonome poëzie, die hij nu als spielerei lijkt te beschouwen.

Wie nu nog durft te schrijven, heeft de dure plicht

iets méér te leveren dan een zesmingedicht

dat met verwondering naar de ontroering kijkt

En even later:

Geen deconstructies meer, geen cryptogram, geen quiz.

We zullen moeten leren zeggen hoe het is.

Ik heb het zelf in het verleden fout gedaan,

ontwortelaartje dat ik mij daar was

De poëzie is marginaal geworden en geeft nog slechts een gekunstelde stem aan een kleine elite, lijkt hij te willen zeggen. In deze bundel probeert de dichter het poëtische bereik te vergroten, door over actuele zaken als IS en Facebook te schrijven. En het werkt: zijn gedicht over bootvluchtelingen heb ik voorgelezen aan mijn vijfde klas gymnasium en wat nog nooit is gebeurd: alle leerlingen waren onder de indruk en vonden het een mooi gedicht. ‘Eindelijk,’ zei een zestienjarige jongen, ‘gaat het eens gewoon over de wereld waarin we leven.’

Ja, het machtsvertoon van Pfeijffer leidt tot goede poëzie. Zijn ‘ongekend verboos’ geraas, zijn ‘omhaal van gebouwen, auto’s, daken, glazen’: hij maakt daarmee het stille oog van de orkaan alleen maar heviger voelbaar. En dan moet ik toch weer aan Joost Zwagerman denken: al het verbale vertoon, hoe briljant ook gebracht, reflecteert uiteindelijk de turbulentie van het leven zelf. En die leidt onherroepelijk naar een verdwijnpunt. De stilte van het licht.

Henry Sepers

Ilja Leonard Pfeijffer – Idyllen. De Arbeiderspers, Amsterdam. 184 blz. € 21,95.