Een combinatie van precies zijn en weglaten

Tjitske Jansen (1971) kennen we als een begeesterd dichter, een slamkoningin die over de hele wereld optreedt. Zij steekt met de verkoop van haar debuutbundel Het moest maar eens gaan sneeuwen uit 2003 de poëzie-everseller van de moderne tijd Voor wie ik liefheb wil ik heten van Neeltje Maria Min uit 1966 naar de kroon. Intense eenvoud, die aldus haar zojuist verschenen prozadebuut Voor altijd voor het laatst niet gemakkelijk komt. Jansen publiceert schaars, en dat heeft ook iets moois, iets ontroerends.

Voor altijd voor het laatst_Stofomslag.inddVoor altijd voor het laatst is een autobio, maar dan wel een van een bijzondere soort. Geen enorme verhalen, geen uitweidingen, maar eerder flarden herinnering, ja, strofen haast uit een parlando gedicht. Het is het herschikken van een identiteit, de terugblik zonder overbodige ruis. Met een vlak onder de huid stekende lichtheid die af en toe een pijnscheut geeft, met zelfspot die al direct begint na de titelpagina. ‘Voor mijn moeder. Je zult maar de moeder van Tjitske Jansen zijn.’ Een mes dat aan twee kanten snijdt.

Zonder inleiding – hoe fijn om zonder opsmuk direct te worden onthaald – zit Tjitske, of iemand die iets van haar weg heeft, in een mandje bij moeder achter op de fiets. In de volgende alinea, strofe, mag ze al voor in een zitje aan moeders stuur, voor haar neus een stang met zwarte handvatten, een extra kinderstuurtje dat natuurlijk niet werkt. Juist dat niet-functioneren krijgt hier, met de blik van de schrijfster, een verschoven functie. Het kind wil soms meesturen, maar vindt het ook prachtig als moeder onafhankelijk doorfietst terwijl zij zelf denkbeeldige bochten aansnijdt. Het is de blik van de dichter in spe, het gekantelde gezichtsveld. De ongebreidelde nieuwsgierigheid naar de wereld. Een zekere onbeholpenheid ook.

Mijn moeder bleef me in het zitje zetten toen ik er eigenlijk al te groot voor was. […] Het gedoe maakte mijn moeder bozig. Alsof ik iets fout deed door zo hard te groeien. Ik probeerde zo goed mogelijk te helpen maar wist niet hoe dat moest. Ik was opgelucht als het weer was gelukt. Ik maakte me zorgen. Op een dag zou mijn moeder me nog net in het stoeltje krijgen, tijdens het fietsen groeide ik verder, en ze kreeg me er niet meer uit.

Dit is eenvoudigweg mooi. Een universele angst samengeklemd in dat stoeltje. Het legitimeert direct een uitgave als deze. Je zou immers kunnen zeggen, wil ik dit allemaal weten, waarom moet ik iemands (jeugd)herinneringen lezen, moet ik daar zomaar in meegaan, is dit niet te particulier, te persoonlijk, ondanks dat de schrijver een gelauwerd dichter is? Had het niet moeten worden ingebed, had er niet, zoals dat tegenwoordig vervelend genoeg heet, meer ‘noodzaak’ moeten zijn? Jansen heeft adequaat gezeefd. Geeft zich op een geheel eigen wijze bloot, op een sympathieke manier. Door de manier waarop ze rangschikt, krijg je juist meer inzicht in de volwassene, in de schrijver van nu. Die overduidelijk ook in deze teksten dichter blijft.

Een samengebalde taal, de verschoven blik van de onderzoekende.

Ik vroeg mijn vader om mijn bed op een andere plek in de slaapkamer te zetten. Zodat ik de ochtend na het verplaatsen, nog niet aan de verplaatsing gewend, het even niet zou snappen, even in de war zou zijn.

Het zoeken naar nieuwe invalshoeken. Zo wandelen we parlando door het leven van Jansen, die steeds meer gevormd wordt en die tegelijkertijd steeds meer weg heeft van een personage. Het geheel wordt proza, fictie. De gebeurtenissen krijgen een zekere ondergeschiktheid. Haar wendingen, in taal welteverstaan, zijn, nogmaals, intens eenvoudig. Sterk:

Ik was een puber (volgens mijn moeder, ik was het er niet mee eens)…

Voor altijd voor het laatst is ergens documentair, maar ontstijgt het anekdotische. Een zeurpiet zou kunnen zeggen dat het allemaal als los zand aan elkaar hangt. Jansen bouwt, heel grappig, heel terecht, een aantal verdedigingsmechanieken in.

Vriendschap bestond voor mij voornamelijk uit het spelen van vriendschap. […] Zo gaat dat toch? Leren lopen, leren autorijden, een taal leren, een boek schrijven. Om het te kunnen, moet je eerst doen alsof je het kunt.

Jansen is die fase beslist voorbij. Zij weet het verschil tussen geven en imponeren (om een van haar besefmomenten aan te halen). Tijdens een schrijfcursus als jongvolwassene raadt de docent Joke van Leeuwen Tjitske aan om werk naar een uitgever te sturen. Maar wat voor boek wil ze maken?

Ik liet weten dat ik dacht aan een manier van vertellen in flarden.

Ook toen al. Een dichter dus. De uitgever antwoordt dat het weliswaar goed geschreven is, maar dat het nog te veel los zand is. Jansen schreef terug: Wat is er mis met los zand? Ja, wat is er eigenlijk mis mee? Autobiografen kunnen een voorbeeld nemen aan het herinneringen-selectiebeleid van Jansen.

Guus Bauer

Tjitske Jansen – Voor altijd voor het laatst. Querido, Amsterdam, 144 blz. € 17,99.