Een roman als een matroesjka

De vrolijke Vlaamse misantroop Christophe Vekeman (1972) doet weer van zich spreken met Hotel Rozenstok, welgeteld zijn elfde boek en achtste roman. In zijn geheel genomen een ware dikke tong in de wang. Pure entertainment met een ingehouden snik. Erg grappig allemaal, maar toch ook met meerdere lagen pijn. Scheuten die je recht in die spier treffen die men allerlei gevoelens toedicht. Een pijn die vreemd genoeg iets prettigs heeft. Vekeman benut wederom zijn donkere zijde om de lezer te troosten. Gedeelde smart, of iets dergelijks. Dat verdient volle zalen en loftuitingen alom. De massa die de schrijver omarmt.

vekeman hotelMaar helaas, weliswaar is het hoofdpersonage een redelijk gevierd podiumbeest, maar de laatste tijd laat ook de belangstelling uit het Noorden het afweten. Zoals gebruikelijk heeft deze cowboyhoeddrager veel weg van de schrijver, maar staat er tegelijkertijd mijlenver vandaan. Aan de fijne manier waarop Vekeman de waarheid geweld aandoet, kunnen een hoop autobiogravers een voorbeeld nemen.

Bij het personage (vanaf hier aangeduid als CV) zit de sleet er na tien boeken toch wel een beetje in. Er moet weer iets nieuws worden uitgepoept, maar waartoe eigenlijk. Waarom jezelf helemaal uitpersen als het hoofdzakelijk met onverschilligheid wordt ontvangen. Hij legt zichzelf een aantal mogelijkheden voor. Een roman over een beul, over een nieuwe lerares die een duistere schoonheid bezit of over een ambtenaar wiens hoofd steevast vol met vrouw zit en die op internet bewijzen zoekt voor de hypocrisie van het geloof. CV kiest aanvankelijk voor het laatste en meandert een beetje door, grapt over televisiepredikanten en dan met name over de rijkste van hen allemaal: Jimmy Lee Swaggart. Maar een pagina of zeven verder geeft CV ook dit idee eraan. Hij is het allemaal beu.

Het was het oude verhaal van mijn leven, een verhaal dat ik ironisch genoeg juist een wending had trachten te geven door schrijver te worden: de mensen en ik, wij hadden elkaar gewoon niets te vertellen, en begingen wij alsnog de vergissing om het woord te richten tot elkaar, dan waren onbegrip en misverstanden, irritaties en verbijstering, niet zelden minachting en in het beste geval je reinste onverschilligheid zowel hun deel als het mijne.

Over aandacht heeft CV niet te klagen, maar hij heeft een hekel gekregen aan het succes, aan het circus dat tegenwoordig om de schrijver heen wordt opgebouwd. Hoe pijnlijk raak categoriseert CV de literaire wereld. De geaffecteerde quasizelfverzekerdheid van de prijswinnaar.

Aan het einde van de feestelijke avond kon een kind al merken dat de transformatie in gedrag en zelfbeeld bij de Winnaar zich radicaal en met geweld voltrokken had.

Hotel Rozenstok is dé manier als schrijver om je (al dan niet voorgewende) midlifecrisis te onderzoeken, ten gunste te gebruiken. De frustratie van de goede schrijver, die uitsluitend via zijn teksten wil spreken. (Vekeman heeft zich bijvoorbeeld bewust nooit tot enig literair fonds gewend.) Die zelfs de meest integere, zeer goed tot relativering in staat zijnde collega na een vierde druk ziet verzanden in een blind geloof in eigen grootheid en tekstuele middelmaat om de lezer, degenen die hen ‘gemaakt hebben’, te bedienen. Puur zelfbedrog. Hier wordt het literaire bedrijf een gigantische lachspiegel voorgehouden.

CV viert zijn frustratie bot op een volmaakt onschuldig potlood. Einde van de schrijversloopbaan. Een heel nieuw leven voor de boeg. Er volgt nog wat hilarische, zeer wel herkenbare schrijverspijn. Denk u maar eens in hoe de gemiddelde bankmanager of personeelschef reageert wanneer er als beroep over de laatste vijftien jaar ‘schrijver’ wordt opgegeven. Ze hebben nooit van je gehoord (uitgesproken op een wijze waardoor je het idee krijgt dat het de schuld is van de schrijver) of vinden het hoogstens een interessante, edoch wat curieuze hobby. Wat te doen, je bent amper veertig? Vrachtwagenchauffeur – in dat geval kan CV zijn iconische cowboyhoed ophouden – iets met zijn min of mee afgemaakte studie psychologie? In elk geval niets dat in de verste verte ook maar iets met letterkunde te maken heeft. Wat een heerlijke zelfspotnoten heeft Vekeman hier op zijn zang. Alles had hij kunnen worden, maar te laat, o, zo te laat. Kantoorbediende dan maar?

CV laat geliefde Wanda achter en vertrekt voor een termijn van bezinning naar een stadje in het noorden van Nederland, daar waar hij ooit in zalen furore heeft gemaakt. Een afgelegen hotel moet afleiding en bezinning over de toekomst bieden, over later als hij eindelijk ‘volwassen’ wordt. Hij zal zeventien dagen geen alcohol drinken, maar weet dat hij dienaangaande de ruggengraat heeft van een vloeitje. Het hotel ligt duivels ver weg van het station en is precies genoeg vervallen. Het wordt beheerd door een echtpaar waarvan de rijpere vrouw (van dezelfde leeftijd als de bezoeker) hem allerlei fantasieën ontlokt.

En dan ontvouwt zich de roman in de roman langzaam. Hotel Rozenstok is een matroesjka. Vekeman tovert de lezer steeds weer een ander poppetje voor ogen. CV ziet – (literaire) onthoudingsverschijnselen? – een meisje van een jaar of zeven door de gangen dwalen. Het dochtertje van de uitbaters, neemt hij aan. ‘Ik heet niet meer,’ is haar antwoord op zijn vraag naar haar naam. Er ontstaat als vanzelf een horrorsfeer, een vrolijke welteverstaan. CV krijgt op een blaadje een verhaal, inclusief een roddelgeschiedenis aangereikt. Of hij nu wil of niet. Het lijkt gewoon niet mogelijk om afstand te nemen van het schrijfleven. Een hardnekkig virus zonder echte remedie.

Ik liep weer belachelijk hard van stapel. Was het dan echt zo dat ik om de een of andere reden niet genoeg had aan de werkelijkheid, aan de feiten, aan wat wás, en dat ik altijd over alles de mantel van het verzonnen verhaal, van de fictie en het schijnbare moest gooien?

Tja en dan gaat CV op onderzoek, schrijft op zijn kamer zelfs enige pagina’s vol over de zaak van het verdwenen meisje. Maar wat vinden de uitbaters daarvan? De vrouw heeft hem gegoogled en weet dat hij schrijver is. Laat ze het toe dat hij ‘misbruik’ van haar maakt? Hotel Rozenstok is met betrekking tot zelfonderzoek, constructie en thematiek de beste roman van Vekeman tot nu aan toe. Zijn taal is niet sterk Vlaams, het is hoogstens een aangenaam licht-gekanteld Nederlands, wars van schoonschrijverij. Recht op de man af. Hij neemt zichzelf gelukkigerwijs niet al te serieus. Want er bestaat wel degelijk een ongeschreven literaire wet: hoe beter de schrijver zichzelf vindt, hoe meer hij neerkijkt op de zogenaamde ‘mindere goden’, hoe slechter hij in werkelijkheid schrijft. Is deze roman tevens Vekemans apotheose? Wat denkt u zelf? ‘Schrijven is een allesoverheersende gewoonte,’ zei W.F. Hermans ooit.

Guus Bauer

Christophe Vekeman – Hotel Rozenstok. De Arbeiderspers, Amsterdam. € 18,99.