Hartkloppingen

Het is vandaag tachtig jaar geleden dat Fernando Pessoa (1888-1935) stierf. Zijn laatste woorden schijnen te zijn geweest: ‘Geef mij nog wat wijn, het leven is niets.’ Wat alcohol betreft is er nog een mooie Pessoa-anekdote. Iemand zei tegen hem: ‘Mijnheer Pessoa, u drinkt als een spons!’ Waarop hij antwoordde: ‘Als een spons? Als een sponzenwinkel zult u bedoelen!’ In mijn bespreking van een bundel verhalen merkte ik op dat het me niet lukte om veel van zijn poëzie te lezen, omdat ik daar hartkloppingen van kreeg. Er is een aantal auteurs wiens werk zo rijk is dat je maar met mate iets tot je kunt nemen, net zoals je ook maar een tijdje in de zon kunt zitten, anders gezegd alsof het God zelf is die het woord tot je richt, van Hem kun je vermoedelijk ook maar een paar zinnen incasseren. Nescio’s novellen bijvoorbeeld, maar er is niemand voor wie dit meer opgaat dan Pessoa. Mij overkwam het weer toen ik zijn Boek der rusteloosheid begon te herlezen, dat afgelopen voorjaar verscheen in een nieuwe, uitgebreide uitgave van Privé-Domein – in het jaar ervoor was een reguliere editie verschenen.

Fernando Pessoa Rusteloosheid

Bijna alles streepte ik aan op een bankje in de nazomerzon en na een tijdje kon ik gewoon niet meer. Ik heb het naast mijn bed gelegd om het op een willlekeurige pagina open te slaan voor ik me in Morpheus’ armen leg, zo ben ik er zeker van dat het hart doortikt als ik slaap. O, wat zou ik graag in de schoenen staan van Harrie Lemmens of Michaël Stoker, die Pessoa toegankelijk maken voor ons stervelingen die alleen maar ‘obrigado’ kunnen zeggen – nou, eigenlijk dus niet; het is te overweldigend, het komt te dichtbij en slokt me op, het vernietigt me. In een volgend leven hoop ik als Portugees terug te keren om Pessoa in de brontaal kunnen lezen. Met mate dus. Het is mij ondoenlijk om een boek als het Boek der rusteloosheid volledig te lezen, laat staan om het te recenseren, vandaar dat ik voor deze gelegenheid op klaarlichte dag het boek heb opengeslagen op een willekeurige bladzijde, opdat de lezer inziet dat ik weinig heb overdreven:

20 juli 1930

Wanneer ik veel dromen slaap en ik ga naar buiten, de straat op, dan heb ik mijn ogen open, maar verkeer ik nog altijd in het kielzog en de geborgenheid van die dromen. En ik verbaas me over mijn automatische manier van lopen, waardoor de anderen mij niet herkennen. Want ik ga door het leven van alledag zonder de hand van mijn astrale kindermeid los te laten, en mijn stappen op straat sluiten naadloos aan bij de raadselachtige bedoelingen van mijn slaapfantasie. En ik loop met vaste tred, ik wankel niet, ik reageer, ik besta.

Maar als ik even niet hoef op te letten om voertuigen te ontwijken of voetgangers niet te hinderen, als ik niet met iemand hoef te praten en mezelf niet hoef te vermannen om ergens vlakbij naar binnen te gaan, laat ik mij weer drijven op het water van de droom, als een puntig gevouwen papieren bootje, en keer ik terug naar de kwijnende illusie die mijn vage notitie van de morgen had gekoesterd tussen het rumoer van de groentekarren.

En dan geeft de droom mij grootse filmvoorstellingen midden in het leven. Ik loop een irreële straat van de Benedenstad uit en de realiteit van de levens die niet bestaan, bindt met zachte hand een witte lap van valse herinneringen om mijn hoofd. Ik verken mijzelf als een zeeman. Ik heb alles overwonnen waar ik nooit ben geweest. En deze slaperigheid, waarmee ik voorovergebogen door het onmogelijke kan lopen, voelt aan als een frisse bries.

Iedereen heeft zijn eigen drank. Ik vind voldoende drank in het feit dat ik besta. Dronken van het mezelf voelen zwerf ik rond met vaste tred. Als het tijd is, keer ik als ieder ander terug naar kantoor. Als het geen tijd is, ga ik naar de rivier kijken, net als ieder ander. Ik ben volstrekt gelijk. En achter dit alles, mijn hemel, tooi ik mij heimelijk met sterren en heb ik mijn oneindigheid.

Dank aan Harrie Lemmens en De Arbeiderspers voor hun vriendelijke toestemming dit langere fragment hier te publiceren.

Johannes van der Sluis

Fernando Pessoa – Boek der rusteloosheid. Vertaald door Harrie Lemmens. De Arbeiderspers, Amsterdam. 612 blz. € 25.