Op dinsdagavond, toen we nog twee nachten moesten slapen voordat het Gedichtendag was (vandaag, dus) en de Gedichtenweek zou losbarsten, werd de nieuwe bundel Rotonde van Mark Boog gepresenteerd in Het Literatuurhuis in Utrecht. Tsead Bruinja, Lieke Marsman en Vrouwkje Tuinman lazen werk van Boog en van zichzelf, redacteur Irwan Droog van Cossee sprak Boog toe en Boog zelf las uit zijn nieuwe werk, begeleid door muziekklanken. Korte metten, en het bewijs dat een presentatie geen eindeloze sleep sprekers hoeft te omvatten en dat de nazit het ware centrum is, waar rond een boekpresentatie draait, zoals de aarde draait om de zon.

Rotonde is een lang gedicht in drie delen, een ‘roman in verzen’. Waar dat gedicht over gaat? Over een figuur die Van Dam heet en die de stad uitloopt, op weg naar een kruispunt waar hij zijn ziel aan de duivel wil verkopen, zoals in het beroemde lied van Robert Johnson. Er zijn een paar dingen die de arme Van Dam in de weg zitten: hij is een aarts-loser, in de verte dreigt een onweer los te breken én het kruispunt is veranderd in een rotonde, zoals in heel Nederland alle kruispunten lijken te zijn veranderd in rotondes. Stof genoeg om de anti-held Van Dam eens flink te laten rondploeteren.

Op vrijdag 22 januari schreef Guus Middag in NRC Handelsblad: ‘Een nieuwe Dante is Boog nog niet, en een nieuwe Goethe al evenmin.’ Dat was erg scherp gezien, van collega Middag. Boog is namelijk vooral Boog, daar waar Dante en Goethe vooral Dante en Goethe waren, en daar waar Van Dam in De Rotonde vooral Van Dam is, iemand die het allemaal niet weet en die daarom dan in hemelsnaam maar iets gaat doen. De dichter Boog en het personage Van Dam aan twee klassieke schrijvers willen vastplakken, het heeft geen zin en is contra-productief. Middag trapt door dit te doen in de val van de hermeneutiek, in de hoop aan het eind van zijn recensie alles te hebben verklaard, om er vervolgens achter te komen dat hij met lege handen staat – waar dichter en personage vervolgens de schuld van krijgen.

Voorlopig zit hij hier. Er is nog tijd

en eerst moet de vermoeidheid zakken.

Anders zal het kruispunt net te ver zijn,

of hij zal, versuft, tegen te lage prijs

zijn lieve ziel verkopen. Kort geluk,

één hete nacht: te weinig. Slechts een eeuwig

vuur voldoet. Ziedaar: een andere

Van Dam. Een verre donderslag stemt in.

Collega’s, vrienden, onbekenden zelfs:

ze staan versteld. Geen vrouw zal hem negeren,

niemand wijst hem af. Hij is een felle

gloeilamp, al het andere is muggen.

Hij ziet het land

Hij buigt het hoofd.

Het onweert in de verte.

Dát is Van Dam: geen held van Dante, geen Faustiaans wezen, maar iemand uit de eenentwintigste eeuw die het ook allemaal niet meer weet, en die zich soms wonder wat verbeeldt. Zal Van Dam slagen? Kan hij zijn ziel verkopen aan de duivel, zoals hij het hele boek door van plan is? Wij weten het niet, en het doet er ook in het geheel niet toe. De hemel is, samen met God, gestorven, net als de hel. Wat overblijft is het landschap, waar iedereen een tijd lang doorheen moet bewegen, op weg naar een kruispunt – een kruispunt dat door de ons van de wieg tot het graf verzorgende overheid voor de zekerheid is veranderd in een rotonde, opdat wij niet – en nooit – kunnen verdwalen, al raken we wel regelmatig het spoor bijster.

Mark Boog beweegt zich in zijn werk altijd tussen een zekere lulligheid en het grote gebaar (wat in zijn veelgeprezen De encyclopedie van de grote woorden heel mooi met elkaar versmolt), en dat is in deze bundel niet anders. Maar Van Dam heeft al een flinke scheut drank nodig om de euforie te bereiken, een euforie die bovendien van korte duur is: ‘De feestelijke sluiers van de drank, / die alles om hem heen veranderden / in een aflopende receptie, plots / ruw weggetrokken. Kilte. Holte. Storm.’ Een drieklapper van leegte én beweging, die misschien wel de kern vormt van deze bundel.

Van Dam ervaart een kilte, is als personage een holte en bevindt zich in het oog van de storm. Wat kan hij doen? Niet veel. Hij kan het ondergaan. Dante en Goethe zouden hem misschien hebben opgetuigd, of met metafysisch vlees hebben bekleed. Maar de metafysica is, net als God en de hemel, een beetje een museumstuk geworden. Wat Van Dam ook zegt of denkt of doet, via de rotonde komt hij elke keer uit op hetzelfde punt:

Het kruispunt moet nabij zijn. Stap voor stap,

en elke moeizamer, vecht hij zich voorwaarts.

Dan, het noodweer is wat kalmer hier,

alsof het centrum nadert of het einde,

ziet Van Dam een onheilspellend bord,

driehoekig, rode rand. Erop geen kruis –

het kruis door al het oude, teken van

vernieuwing – maar drie pijlen die elkaar

bejagen en een cirkel vormen, zeggend:

‘Verderop gaat alles door zoals

het ging.’ Het kruispunt blijkt, het is een barre

tijd, verbouwd tot een rotonde.

Chrétien Breukers

Mark Boog – De rotonde. Cossee, Amsterdam, 96 blz. € 19,95.

//