Een omweg naar een identiteit

Elf jaar is Andreas Burnier (Ronnie Dessaur) als ze in de oorlog moet onderduiken. Ze groeit op in Scheveningen en Den Haag, maar als de Duitsers steeds vaker razzia’s uitvoeren, wordt het de joodse ouders van Burnier duidelijk dat ze weg moeten uit de hofstad. Het afscheid is natuurlijk traumatisch voor een jong meisje al zal haar moeder Rosa later verklaren dat zij het toen wel begreep. Zestien onderduikadressen later ziet ze haar moeder terug, die haar eerst niet herkent. Ronnie Dessaur ziet eruit als een jongen, heeft een accent en is bovendien gereformeerd geworden.

andreas-burnier-metselaar-van-de-wereldIn de fascinerende biografie die Elisabeth Lockhorn gemaakt heeft over Andreas Burnier valt vooral op van hoeveel bewegingen, stromingen en geloven ze deel heeft uitgemaakt om pas laat in haar leven terug te keren tot het geloof van ouders. Het leven lijkt een continue zoektocht te zijn naar haar identiteit. Dat begint al vroeg: een meisje dat liever als jongetje geboren was, later als een jood die pas laat in haar leven haar geloof durft te omarmen, een feministe die tegelijkertijd de vrouwenbeweging tegen zich in het harnas weet te jagen, als lesbienne binnen een katholiek universitair bolwerk in Nijmegen: in welke groep ze zich ook bevindt, overal wordt zij het buitenbeentje. Het is misschien te voor de hand liggend om te stellen dat de oorlog daar mede debet aan is. Door telkens in een nieuwe familie en in een nieuwe omgeving opgenomen te worden, is je belangrijkste overlevingsmechanisme aanpassing.

Als Ronnie na de oorlog terugkomt bij haar ouders in Den Haag, dan laten die ook toe dat ze catechisatielessen volgt. Redelijk ruimdenkend. Toch is haar echte huis, waar ook haar grootouders wonen die de oorlog overleefd hebben, geen warme omgeving. Een nichtje dat eerst mag inwonen omdat de rest van haar familie vermist is, wordt na verloop van tijd uit huis geplaatst. Uit de biografie van Lockhorn blijkt dat Ronnie, als zij zelf twee kinderen heeft, dit patroon van haar ouders volgt.

De twee kinderen komen voort uit een huwelijk met Emanuel Zeylmans van Emmichoven, hoofdredacteur van het obscure blad Castrum Peregrini. Het blad hoorde bij de groep Castrum Peregrini, een groep waar ik tot lezing van deze biografie nog nooit van gehoord had. Leider was de in 1937 uit Duitsland gevluchte Wolfgang Frommel. Binnen de groep werd hij als een soort profeet gezien en in de oorlog zorgde Frommel voor de onderduik van Joodse jongens. Mooie jongens, dat wel, met wie hij erotisch-pedagogische relaties aanging. Je ruikt het misbruik van de machtspositie aan alle kanten (een studie ligt voor het grijpen). Na de oorlog vindt er een verbreding van de groep plaats, wel met een eigen blad, maar nog steeds met mannelijke leden. Dat Burnier ook publiceerde in het blad paste eigenlijk al niet helemaal.

Dertig jaar is Andreas Burnier als ze gaat scheiden en haar echte carrière in de literatuur en in de criminologie begint. In 1965 verschijnt Een tevreden lach, een boek dat redelijk autobiografisch is, zoals zo veel van haar boeken sterk autobiografisch zijn (zoals Het jongensuur over de oorlogsjaren). Het debuut, waarop haar portret nog voorzien is van een bijgetekende snor en baard, wordt goed opgepikt.

Andreas Burnier
Professor dr. C. I. Dessaur (Andreas Burnier) presenteerde in Nieuwspoort een boekje met argumenten tegen euthanasie, foto Gerrits, Roland / Anefo (cc 4.0)

In de jaren tachtig vormt zij om zich heen een groep jonge intellectuelen (een soort Castrum Peregrini, maar dan zonder erotische bijbedoelingen) waarvan onder meer Oek de Jong, Yoeri Albrecht en Chris Rutenfrans deel uitmaakten, die op gezamenlijke bijeenkomsten van de Platoclub spraken over filosofie en boeken. Er komt ook een vrouwelijke versie, In Liefde Bloeyende, maar dat werd geen succes door allerlei ingewikkelde onderlinge relaties. Burnier: ‘veel emoties, weinig wol.’ Lockhor plaatst er een kritische noot bij:

‘Het lijkt er bijna op alsof Andreas Burnier haar eigen vooroordelen bevestigd wilde zien. Ze wil nu eenmaal simpelweg een man onder de mannen zijn.’

Op criminologisch vlak komt Burnier in de publiciteit met een fel pleidooi tegen de wetsvoorstellen waarin euthanasie wordt geregeld. Opeens hoort ze in het foute, niet progressieve, kamp. Ze overschreeuwt zich in het debat ook een beetje door vergelijkingen te maken met praktijken in de Tweede Wereldoorlog, maar als je die retoriek weghaalt, dan blijft er een zeer redelijk pleidooi over voor meer palliatieve zorg en humane stervensbegeleiding in wat we nu als hospices kennen. De onderliggende angst bij euthanasie had te maken met de vraag in hoeverre iemand vrijwillig kan kiezen voor zijn levenseinde. En wie bepaalt die mate van vrijwilligheid?

Elisabeth Lockhorn heeft een mooie biografie geschreven, waarin ze veel nieuws wist te vertellen over een schrijfster die al een beetje in de vergetelheid aan het raken is. Een goede biografie zet de lezer aan om het werk van de schrijver opnieuw ter hand te nemen. Dit is zo’n biografie.

Coen Peppelenbos

Elisabeth Lockhorn – Andreas Burnier, Metselaar van de wereld. Atlas Contact, Amsterdam, 544 blz. € 29,99.