De schrijver is een ontdekkingsreiziger

In de roman Vogeljongen van Guus Bauer (1959) ontwaakt een geslaagde zakenman totaal verlamd in een ziekenhuisbed. Hij blijkt ook niet meer te kunnen praten. Hij is volledig in zichzelf opgesloten, comateus voor de buitenwereld. Hoe is hij in die toestand beland? Heeft het iets met ‘zijn nieuwe identiteit’ van doen? Gelukkig is zijn geheugen niet aangetast. Hij gaat op zoek naar gemiste tekens in zijn jeugd. Zijn herinneringen projecteert hij op het systeemplafond, zijn ‘plafondagenda’. Stukje bij beetje wordt ook voor hem de puzzel duidelijk. Volgens de flaptekst is dit het meest persoonlijke boek van schrijver, literair journalist, uitgever, drummer en gewezen ondernemer Bauer.

vogeljongen bauerBauer: ‘Wanneer men romans, novelles of verhalen schrijft, lijdt je vrijwel altijd onder lieden die niet helemaal begrijpen wat fictionaliseren inhoudt, waartoe het eigenlijk dient. Je voegt gebeurtenissen samen, scherpt ze aan of zwakt ze af. Absurdistisch uitvergrote wreedheid kan voor een schuldige glimlach zorgen bij de lezer, terloopse plotwendingen komen vaak harder aan dan met veel bombarie gepresenteerde eindschoten. Alles in dienst van de vertelling, van de krachtige (onder)stroom van de tekst. Elke schrijver wil toch iets teweegbrengen bij de lezer, emoties overbrengen zonder sentimenteel te zijn?

Nog veel lastiger wordt het wanneer je sterk autobiografisch te werk gaat. Er zullen altijd mensen zijn die aanwezig waren bij de situaties die je schetst en luid verkondigen: “Ja, maar, zo wás het helemaal niet.” Gun iedereen zijn eigen waarheid. Herinneren is sterk subjectief. Paradoxaal is een naamloze verteller in de ik-vorm misschien wel de beste vermomming voor het schrijven van een autobiografisch familieverhaal. Aan de basis staan meestal jeugdherinneringen. Wanneer die letterlijk zonder méér verteld worden, neigen die bijna altijd naar vals sentiment, naar overbekende nostalgie. Voorbeelden te over. Dan krijgt een boek iets van een afrekening. Het gebruiken van een naamloze ik of van een pseudoniem heeft niets met discretie te maken, maar maakt het fictionaliseren mogelijk. Het meest intieme verliest iets van de pijn, hoe transparant het masker ook is. Het geeft een bepaalde vrijheid van vertellen, zorgt er juist voor dat je zo eerlijk kan zijn als maar mogelijk is. De herinneringen dienen in het teken te staan van een herschikking in het volwassen leven, van begripsvorming over een bepaalde tijd. Alleen functioneel bloot zogezegd.

De tekst was in eerste instantie niet veel meer dan een beschuldigende vinger. Jeugdherinneringen die een moeder schetste die een jongen gevangenhield in bezorgdheid. Weliswaar kwam er ook nog een decennialang verzwegen andere identiteit bij kijken en een onthulling over wat er waarschijnlijk echt met een eerste schoolvriend op het internaat is gebeurd, maar de uitgever zei terecht dat ‘we er nog niet helemaal waren’. Je moet je bij het autobiografische schrijven vooral steeds afvragen of je particuliere verhaal wel zo interessant is voor derden. We zijn immers niet allemaal grote staatslieden, sporthelden of succesnummers. Het toevoegen van een extra perspectief – in dit geval de volwassene die volledig verlamd en letterlijk sprakeloos in een ziekenhuis ligt – zorgt ervoor dat de herinneringen een ‘hoger doel’ dienen. De twee verhaallijnen zijn met elkaar in gesprek geraakt. Ze vullen elkaar aan, versterken elkaar, zijn soms met elkaar in tegenspraak. Wrijving zorgt zoals bekend voor vuur. De tekst is daardoor ineens een monoloog interieur geworden die van beschuldiging, via een vraagstelling naar een antwoord, een zeker begrip en berusting leidt. Een getuigenis van iemand die zich tracht te verzoenen met een lastige periode, ach, met het leven zelf. Alleen de lezer weet van de hoed en de rand. Het is de vraag of de verteller de kans krijgt om zijn verhaal, zijn geheim, wereldkundig te maken. Een fijne tegenstrijdigheid: het staat immers op papier. Een bloedserieus literair spel, dat expres in lichte toon is gezet, en daardoor hopelijk beklijft. Humor mag nooit de boventoon voeren, is van grotere waarde als een waakvlam op de achtergrond.

Literatuur gaat steeds meer over poppetjes en getallen, c.q. de bekendheid van de schrijver en de verkoopcijfers. Er zijn nog een paar nostalgische types – ik ben ook zo’n hardnekkige ontkenner – die denken dat de juiste woorden voldoende zijn. Ik hoop ze in Vogeljongen gevonden te hebben. De taal moest kraakhelder zijn, zonder opzichtig effectbejag. Het vangen in woorden van de bijna niet te benoemen zaken áchter de emoties. Een kleine kanteling van een betekenis van een zin, van een scène, is naar mijn idee veel sterker. De ogenschijnlijke eenvoud is overigens zoals altijd zwaar bevochten. Zowel de herinneringen als de situatie in het heden in het ziekenhuis zijn geschreven in de tegenwoordige tijd. Op die wijze is de lezer direct betrokken bij de handelingen, leeft het geschetste leven mee en volgt het afpellen van de verschillende lagen. Als het verwijderen van de bladeren en het hooi bij een artisjok, net zo lang totdat je bij het hart terechtkomt. Je hoopt door het blaadje voor blaadje opdienen dat de lezer, inmiddels alwetende, aan het einde weer terug wil keren naar het begin om de hoofdpersoon met andere ogen te bekijken. Ik ben de zakenman niet, maar tegelijkertijd ben ik één met hem, deel ik het startpunt van het leven in verhalen, in muziek ook, met verschillende ritmes. De schrijver is een ontdekkingsreiziger, werkt met mogelijkheidsfactoren.

Bauer in de boekhandel

Vogeljongen is een onderzoek naar de gevolgen van verzwijgen, het boek geeft een tijdsbeeld van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, van de veranderingen die de verstreken jaren hebben gebracht op een geboorteplek, in dit geval een nieuwbouwwijk, van de verandering die een mens in de loop van zijn leven ondergaat, van de parallellen die levens van ouders en kinderen vaak ongewild toch hebben, het is een schrijfcredo en een akte van begrip, een verzoening met het verleden, met de werkelijkheid. Het is een – bijna rijp voor een wandtegeltje – oproep om je uit te spreken voor het te laat is. Daarnaast is het ook een spannend verhaal over iemand die alles waarneemt, maar niet kan communiceren. Die om niet waanzinnig te worden van (doods)angst, zijn herinneringen op het systeemplafond projecteert en zo enige rust weet te bewaren. Het krampachtig vasthouden aan een flintertje hoop. Tegelijkertijd beseft hij dat het dag en nacht zakendoen, zijn geldgier, een vlucht is geweest.

Een andere journalist vroeg welke plaats het boek inneemt in het oeuvre. Het ligt bovenop de stapel, is nu eenmaal het nieuwste, was het droogkomisch bedoelde antwoord. Een beschermingsmechanisme. Eerlijk gezegd is het voor mij nog maar net te verdragen persoonlijk. De titel slaat overdrachtelijk op de “gevangenschap” in de bezorgdheid van de moeder, als een parkietje in een kooi, daarnaast op de onbeholpenheid in het opgroeien, op de hulpeloosheid van de volwassene in het ziekenhuisbed en letterlijk op het stiekeme opvoeden van een verweesd jong vogeltje, een kauwtje, in de fietsbox van mijn ouderlijke flat en het eerste vriendje op het internaat die het voorkomen had van een – overigens niet bang uitgevallen – kleine gier. Herinneringen die door de functionaliteit een zeker universeel karakter krijgen. Een kans om “gemeengoed” te worden. Een schrijver die zegt dat hij daar niet op hoopt, liegt waarschijnlijk.’

Bert Trompenburg

(Bert Trompenburg is freelance-journalist en voormalig universitair docent.)