Een professor in het lichaam van een bouwvakker

Toen ik de eerste twee publicaties van Merijn de Boer kort na elkaar las voelde ik me een beetje fan worden. Dat zijn scherpe roman de De nacht niet werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs was een beetje belachelijk. De schrijver laat je, net als Rob van Essen en Anton Valens, af en toe hardop grinniken. Gedoseerde kurkdroogheid, een haast laconieke verteltoon en een stijl die het oudmodische niet schuwt (maar tegelijkertijd van een grote liefde voor de Nederlandse taal lijkt te getuigen) is klaarblijkelijk een recept dat niet snel verveelt. Bovendien geven de boeken van deze schrijvers je het gevoel dat je iets door en door Nederlands zit te lezen.

jagthuys de boerProtagonist van ’t Jagthuys is ik-verteller Vera, een middentwintiger die na een kortstondig dienstverband als ouderenverzorgster werkzaam is bij De Drie Gezusters, een bedrijf dat gespecialiseerd is in seksuele dienstverlening aan verstandelijk gehandicapten. In haar jonge jaren leidde ze als dochter van een oliepief een luxueus nomadenbestaan, alvorens ze door haar ouders in een internaat voor rijkeluiskinderen gedropt werd. Inmiddels wil ze ‘niets liever ter wereld’ dan een kind baren, maar is het alleen nog even wachten op de ‘ware liefde’.

In haar hoedanigheid als sekswerker maakt ze in een klein dorpje aan de oever van de Vecht kennis met Neeltje Bruinworst, alleenstaande moeder van de 35-jarige Binnert die gedurende het kennismakingsgesprek achter een gordijn blijf staan. Want hoewel Binnerts moeder hem ‘met gebruikmaking van een selderijstengel die later in een tomatensoep ging’ reeds de grondbeginselen van het masturberen had bijgebracht, vindt ze het om de een of andere reden toch tijd geworden dat haar zoon ‘seksueel gezond’ wordt. ‘Ook jongens worden op een dag volwassen.’

Binnert is volgens zijn moeder zowel geestelijk als lichamelijk niet helemaal in orde. ‘Al vrij snel na zijn geboorte kwamen mijn man en ik erachter dat er iets niet klopte aan het kind. Hij keek raar. En hij deed raar.’ Bovendien bleek hun zoon te kampen te hebben met een scheve heup waardoor zijn bewegingsvrijheid jarenlang beknot werd door een ijzeren broek. Ten gevolge van zijn handicaps hield de moeder des huizes haar zoon vijfendertig jaar lang op het erf van ’t Jagthuys, de een even idyllische als vervallen villa waar ze, nadat de vader het gezin achter zich liet, getweeën wonen.

Het hoeft niet te verrassen dat Vera tijdens haar eerste rendez-vous met Binnert direct verliefd wordt. Door haar roze bril zien we de kreupele sociopaat vervolgens langzaam veranderen in een engelachtige figuur die de geestelijke vermogens van een professor en de fysieke kracht van een bouwvakker in zich verenigd weet en bovendien nog ruimte overhoudt voor onvermoede talenten als harpspelen en hedendaagse dans. Al even vanzelfsprekend ontspint zich vervolgens een strijd tussen Vera en de moeder met Binnert als inzet. Vera wil hem liefst zo snel mogelijk meetronen naar Amsterdam (‘een medina op de grondvesten van de gouden eeuw’, aldus Neeltje Bruinworst) om de buitenwereld voor hem te ontsluiten.

Een met minder talent gezegende schrijver had de tegenstelling tussen de naar geborgenheid lonkende losbol en de kamergeleerde waarschijnlijk veel nadrukkelijker uitgebuit, maar gelukkig laat De Boer het geen al te nadrukkelijke rol spelen in de psychologie van de personages en krijgt het melodrama nooit de overhand. Wie negatiever wil zou kunnen opmerken dat het de personages misschien überhaupt wel ontbreekt aan een interessante psychologie; die van Binnert en zijn moeder bewandelen de aan hun karaktertrekken gebonden paden, terwijl Vera uitblinkt in oppervlakkige oninteressantheid.

Dat een in de basis doodsaai hoofdpersoon niet hoeft te resulteren in oninteressant proza bewees De Boer eerder wel met De nacht. De neergang van het hoofdpersonage en de zorgvuldige vermomming van de onbetrouwbare verteller leverden in die roman een intensiteit op die ’t Jagthuys op veel momenten mist. De Boer lijkt daar met een detectiveplot eventjes verandering in te brengen maar manoeuvreert het verhaallijntje – schijnbaar doelbewust – even plotseling als het opdook weer naar de achtergrond.

Wellicht dat het ontbreken van intensiteit ook te maken heeft met De Boers merkwaardige keuze om de ik-vertellende Vera met enige regelmaat te laten aflossen door een vertelinstantie buiten de tekst die afwisselend Neeltje en Binnert opvoert al focalisator. Zodoende krijgen deze personages wel de backstory die het verhaal onmogelijk had kunnen missen en die anders op een geforceerde manier in dialogen gestalte had moeten krijgen, maar worden veel kwesties en situaties die – door Vera’s ogen bekeken – ambigu waren gebleven nu voorgekauwd.

In de aanloop naar het zomerkamp dat Das Magazin deze zomer voor schrijvers-in-spe organiseerde, liet De Boer – een van de auteurs die een workshop gaf – op de site van het tijdschrift een aantal van zijn schrijfregels optekenen. ‘Breek zoveel mogelijk verhaalwetten over plot, bondigheid en spanningsboog, maar zorg ondertussen dat je daar nog net mee wegkomt. Weid onbeschaamd uit over meer en minder relevante zaken en wees gedetailleerd. Kom ermee weg door de details zo mooi en origineel te beschrijven dat je lezer wel ver moet lezen.’

Met wat meer welwillendheid zou ik dus ook kunnen stellen dat hij de lezers van ’t Jagthuys, met zijn bij tijd en wijle merkwaardige keuzes, heeft willen ontregelen (of willen afwijken van het procedé dat hij volgde voor De nacht), maar in de praktijk werkt die tegendraadsheid dit keer niet helemaal lekker. De climax van het verhaal pakt simpelweg tammer uit dan verwacht. Ook de royaal vertegenwoordigde, niet per se ter zake doende details waren mij niet ontgaan, maar die wildgroei zorgt ervoor dat De Boers kenmerkende absurdisme soms doorslaat naar willekeurigheid.

Hoewel het oeuvre van De Boer vooralsnog slechts een roman en een bundeling verhalen en novellen omvat en er dus weinig vergelijkingsmateriaal voor handen is, maakte ’t Jagthuys op mij een enigszins verdunde indruk – alsof hij met deze roman debuteert en niet al in 2011 met (het uitstekende) Nestvlieders. Maar ofschoon ik had verwacht dat de ontwikkelingsgang van De Boer een andere, substantiëlere of ambitieuzere kant zou zijn opgegaan, laat dat onverlet dat er in dit boek genoeg te genieten en te gniffelen valt. Wie nog nooit wat van deze (nog altijd) veelbelovende auteur las kan allicht het beste met ’t Jagthuys beginnen.

Jelle Spijkstra

Merijn de Boer – ’t Jagthuys. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 238 blz. € 18,99.