Gisteren, om vijf uur in de middag, onderweg naar het tuinhuis van AtlasContact, waar de presentatie van Kind van de verzorgingsstaat, opgroeien in een tijdloos paradijs van Rob van Essen zou plaatsvinden, trof ik in de grachtenpandtuin van de uitgeverij Joubert Pignon. ‘Het is vreselijk daar binnen,’ zei hij tegen me, ‘maar je kunt nu nog weg.’ Ironie, ik herkende de stijlfiguur meteen, want het officiële programma was nog niet begonnen én niet veel later zag ik Pignon weer het tuinhuis in stappen, waar hij zich, tot het einde van de bijeenkomst, met verve onder de gasten mengde.

Rob van Essen is een wonderlijke schrijver van boeken waarin het wemelt van onwaarschijnlijke gebeurtenissen die logisch op elkaar volgen en zich onmogelijk anders hadden kunnen afspelen. Na lezing van zijn romans en verhalen sta je met lege handen, maar niet op een onprettige manier. Er is iets gebeurd, er heeft zich een roman- of verhaalwereld ontvouwd, en na afloop pakt Van Essen alles als een goochelaar of poppenspeler weer in en neemt het mee naar huis, waar hij de niet-opgeloste geheimen bewaart, buiten ons zicht. Bij andere schrijvers zou dat irriteren, Van Essen komt er mee weg, sterker, het is de kracht waarop zijn boeken mede drijven.

De presentatie gisteren had iets weg van een in één ruimte, binnen iets meer dan twee uur opgevoerde roman van Van Essen zelf. Ik zal geen namen noemen (dat heb ik Bert Natter, Dieuwertje Mertens, Rob van Essen, Peter van Essen, Peter Drehmanns, Peter Abelsen, A.H.J. Dautzenberg, Josje Kraamer, Arie Storm, Gerwin van der Werf, Sander Blom, Elizabeth van Nimwegen, Joubert Pignon, de leden van Robs Bijbelclub, de vrouw achter het personage Metsike en vele anderen beloofd), maar er ontsponnen zich zo veel in se onmogelijke verhaallijnen en subplots, die allemaal aan elkaar raakten en die elkaar, waar nodig, versterkten en ondersteunden, dat je er echt je kop bij moest houden om niet de weg kwijt te raken. Iets wat bij mij helaas toch gebeurde toen ik iemand hoorde zeggen: ‘Heeft een van jullie alle boeken van Ronald gelezen?’

Gelukkig had Peter Middendorp (die volgens Sander Blom vorig jaar een vervolg op Kind van de verzorgingsstaat heeft geschreven, iets wat in Van Essens universum alweer volledig logisch is) het boek aan het begin van de bijeenkomst dusdanig vaardig geduid, dat we daar allemaal gesterkt mee voort konden. Ook toen de bitterballen en de kaassouffleetjes arriveerden en een van de gasten een boterham met pindakaas tevoorschijn haalde en opat. Middendorp zette ook de schijnwerper op de persoon Van Essen, en we zagen hem heel even in zijn onnadrukkelijk-nadrukkelijke aanwezigheid voor ons. Dat gebeurt minder vaak, en ik heb het idee dat Rob het zelf waar mogelijk uit de weg gaat, maar het was wel verhelderend. De schrijver kwam ineens tot leven, alsof hij uit zijn oeuvre werd gejaagd om zich aan ons te vertonen.

In Kind van de verzorgingsstaat doet Van Essen dat ook, zich vertonen. Hij legt (net als in zijn autobiografische journaal Het jaar waarin mijn vader stierf) de wortels van zijn schrijverschap bloot. Dat maakt het boek tot een particuliere aangelegenheid, maar Van Essen heeft daar iets op gevonden. Hij schetst zijn eigen ontwikkeling tegen de achtergrond van de opkomst en vervolmaking van de verzorgingsstaat, iets waar de hele generatie waartoe hij behoort mee te maken heeft gehad, sterker, waardoor de generatie die tussen 1950 en 1965 is geboren is bepaald, op een onnadrukkelijke maar onontkoombare manier, ongeveer zoals Noord-Koreanen opgroeien in het licht van de Grote Leider.

Het is een goede zet van Van Essen om via dit ‘onderwerp’ een (min of meer verhulde) autobiografie op te bouwen, in korte stukken waarin hij zichzelf soms iets meer speelruimte geeft dan in zijn romans en verhalen. Alsof hij de strakke ernst heel even aflegt, verwonderd om zich heen kijkend naar de fragmenten die blijkbaar zijn leven vormen, of beter: de verhalen die zijn leven tot nu toe hebben gevormd: ‘Als je aan een bepaalde periode uit je verleden denkt, verplaats je jezelf terug naar die tijd. Maar het zelf dat je in die tijd terugplaatst, is je huidige zelf, dat toen nog niet bestond, en daar niets te zoeken heeft omdat hij er nooit eerder is geweest. Hij kan daar niet zijn, omdat hij daar nooit heeft bestaan. Er is daar geen plaats voor tijdreizigers uit de toekomst.’

Een jeugd onder een naar de religie teruggekeerd en zeer verhuiszuchtig ouderpaar, de in de jaren zeventig en tachtig gebruikelijke linkse ideeën, de eerste liefdes en de eerste baantjes, de wens om schrijver (en striptekenaar) te worden, de angsten, de melancholie waartegen zinloos gevochten wordt, de afstand waarmee hij alles bekijkt en waarin de ironie is afgelegd: Van Essen beschrijft ze allemaal alsof we er zelf bij zijn. En dat is ook zo. Iemand van mijn leeftijd wás erbij. Hoewel ik opgroeide in heel andere omstandigheden, in een ander deel van Nederland, wat in die tijd nog een ander deel van de wereld was, kan ik het niet laten om af en toe instemmend te knikken. Zo was het. Dát herken ik. Zo was ik ook.

Maar dat is natuurlijk alleen ten dele waar. En het is alleen maar waar omdat Van Essen het in zijn boek zo dwingend en onontkoombaar heeft opgeschreven. Hij heeft zijn eigen verhaal universeel gemaakt door het persoonlijk te houden. Het is allemaal, zoals hij het zelf beschrijft tegen het eind van zijn boek, door hem gemaakt, maar niet langer van hemzelf. Tijdens een gesprek met redacteur Adriaan Jaeggi over verhalen die Van Essen midden jaren negentig naar uitgeverij Thomas Rap had gestuurd, vraagt Jaeggi om een roman:

(…) Ik zei dat ik met een roman bezig was. We spraken een deadline af en ik ging naar huis om die roman af te maken.

Een jaar later kwam het boek uit. Ik liep boekhandel Pantheon in de Jodenbreestraat in en daar lag het, in een keurig stapeltje van twee. Ik begreep dat het niet langer van mij was. Als ik er eentje zou oppakken en er de winkel mee uitliep, zou ik aangehouden worden.

Chrétien Breukers

Rob van Essen – Kind van de verzorgingsstaat, opgroeien in een tijdloos paradijs, Atlas Contact, Amsterdam.