Het individu tegen het gedrocht van de geldgier

Hans Fallada (1893–1947) is het pseudoniem van Rudolf Ditzen, een Duitse schrijver die een turbulent leven leidde, getekend door alcohol en drugs. Hij zat jaren in de cel en in psychiatrische instellingen en stierf aan een overdosis morfine. Zijn roman Wat nu, kleine man? redde de Duitse uitgever Rowohlt in 1932 van de ondergang. Voor het eerst is in de Century-serie van Cossee een niet ‘gecensureerde’ Nederlandse versie van de roman voorhanden.

fallada kleine manWeliswaar werd de roman in 1932 direct vertaald, maar om onduidelijke redenen liet vertaler Nico Rost toen veel passages weg, onder meer over nudisme en over antisemitisme. Misschien omdat de romans van Fallada een weerspiegeling zijn van de tijd van kort voor de Tweede Wereldoorlog met beurskrach en massawerkloosheid, werd zijn werk daarna door de nazi’s verboden.

Verkoper Johannes Pinneberg is getrouwd met Emma, een plaatje van een vrouw, bijgenaamd Engeltje. Uit de verte ziet een huwelijk er heel simpel uit, aldus Pinneberg, maar als je er eenmaal voor staat, valt die grap in duizend problemen uiteen. Het huwelijk raakt in zekere zin op de achtergrond. De dagelijkse zorgen nemen het over.

Pinneberg, door Engeltje steevast met ‘jongen’ aangesproken, wordt op zijn werk door zijn baas onderdrukt. Voor hem tien anderen uit de miljoenenberg van werklozen. Tot overmaat van ramp blijkt Engeltje zwanger te zijn. Volgens velen lichtzinnig in zulke moeilijke tijden. Pinneberg mag op zijn werk niet laten merken dat hij getrouwd is, de baas heeft hem als schoonzoon in gedachten voor zijn winkeldochter van ver in de dertig.

De moeder van Pinneberg lijkt uitkomst te bieden. In haar huis in Berlijn heeft ze een boudoir over met een verguld hemelbed. Maar de intenties van mama zijn niet zuiver en op een nacht verdwijnen de hoogzwangere Emma en haar man naar twee kamers boven een in onbruik geraakte bioscoop. Pinneberg heeft een baantje als verkoper in het vooraanstaande modemagazijn Mandel. Een nieuwe supervisor stelt quota in.

Wanneer Engeltje naar het ziekenhuis gaat om te bevallen, blijft Pinneberg achter op de sleetse canapé en verzucht:

Ja, hij was een zielige kleine man, die zijn stem moest verheffen en zijn ellebogen nodig had om zijn plaatsje in het leven te kunnen handhaven, maar verdiende hij dat plaatsje wel? Hij was een nul. En terwille van hem moest zij nu zoveel pijn lijden.

Het is duidelijk dat Engeltje de reddingsboei is van ‘de jongen’, en in zekere zin ook van de rest van de armoedzaaiers. Zij staat symbool voor de hoop, voor de onvoorwaardelijke liefde die bijna elke crisis kan overwinnen.

Hun wurm wordt geboren. Een paar tellen is er blijdschap, maar dan realiseert Pinneberg zich dat het onzin is dat nu een nieuw leven voor hen drie begint. Het zal alleen maar lastiger worden. Het onvermijdelijke gebeurt: Pinnenberg wordt ontslagen omdat hij zijn quotum niet haalt. Althans dat lijkt de reden.

Er zit veel vaart in Wat nu, kleine man? De toon van Fallada is subtiel, aangenaam en schurend tegelijk. De donkere wolken van de jaren die gaan komen, pakken zich op de achtergrond al samen. En toch komen Engeltje, de jongen en het wurm regelmatig een oud-collega of een ritselaar tegen die het goed men hen meent. Het individu tegen het gedrocht van de geldgier. Dat gevecht komt velen van ons niet vreemd voor. Fallada’s epos heeft nog niets aan kracht ingeboet. Een uitstekende integrale vertaling van Anne Folkertsma.

Guus Bauer

Hans Fallada – Wat nu, kleine man?. Vertaald door Anne Folkertsma. Cossee, Amsterdam, 350 blz. € 21,90.