Zij houden huis

Met de poëtische roman Huishouden voegt Jenny Erpenbeck (Oost-Berlijn, 1967) opnieuw een parel toe aan haar weloverwogen oeuvre. Er is een bosperceel aan een Oost-Duits meer. Aan het begin van de twintigste eeuw wordt daar een huis gebouwd. In chronologische volgorde beschrijft Erpenbeck vervolgens de levens van twaalf verschillende bewoners. Het perceel wordt steeds weer opgedeeld. Er worden huizen gebouwd en verwaarloosd, tuinen aangelegd, bomen omgezaagd en nieuwe geplant. Omheiningen worden geplaatst en weer weggehaald, vlonders rotten weg, een zomerhuisje van een Joodse textielfabrikant wordt voor een schijntje in de nazitijd overgedaan. De levens van de bewoners raken verweven met deze plek.

erpenbeck huishoudenAllereerst verdient de titel van dit boek uitleg. Die zou misschien verkeerd begrepen kunnen worden. Het heeft niets van doen met wassen, koken, strijken en stofzuigen. Eigenlijk is de originele titel Heimsuchung onvertaalbaar. Huiszoeking? Meer iets voor een thriller. In het Duits heeft het precies de dubbele lading die de inhoud dekt. Allereerst negatief in de zin van ‘de Russische soldaten hielden huis in Berlijn’, maar daarnaast ook in de betekenis van ‘bezoeken’. ‘Bezoeking’ komt even in gedachten.

Wat intrigerend is aan de verhalen over de herenboer en zijn vier dochters, de architect, de textielfabrikant, de Russische majoor en de onderpachters is dat ze weliswaar chronologisch gerangschikt zijn, maar dat de ene geschiedenis zich afspeelt op één dag en een andere bijna dertig jaar beslaat. Vrijwel in even lange stukken. Dat zorgt voor de noodzakelijke vervreemding. Er komt een land in beroering voorbij. Keizerrijk, Weimar-republiek, nazi-Duitsland, DDR en een verenigde Bondsrepubliek. Op de achtergrond, precies zoals het hoort. Het ‘kleine’ verhaal, de burentwist, brengt de wereldgeschiedenis huidnabij. Men kan het niet genoeg herhalen, hoe kleiner de setting, hoe groter vaak de literatuur.

Het geheel wordt steeds onderbroken door de handelingen van een tuinman die door de jaren heen de verschillende bewoners dient. Hij is daar geworteld en fungeert als ‘bindmiddel’ van de lotgevallen van de bewoners, en dus ook van de wereldgeschiedenis. Hij is, al naar gelang het jaargetijde, bezig met sproeien, snoeien, knippen, bemesten, oogsten, houtblokken hakken, gevallen bladeren verbranden of bloemperken tegen de vorst toedekken. Hij opereert in een ander tempo. Dat zorgt voor reflectie en ook voor een zekere aangename frictie in de vertellijn.

De Shoah in één zin:

Twee maanden nadat Arthur en Hermine in Kulmhof bij Litzmannstadt in de gaswagen zijn gestapt, nadat Arthurs ogen uit hun kassen zijn gepuild terwijl hij stikte en Hermine in haar doodsstrijd bij een vrouw die ze nog nooit had gezien op haar voeten heeft gescheten, wordt hun in Duitsland achtergebleven vermogen en dat van hun geëmigreerde zoon Ludwig verbeurd verklaard, worden alle derdenrekeningen opgeheven en wordt het huisraad bij opbod verkocht.

En vervolgens breekt de tuinman de afrastering af en kapt de dennen op het perceel van de vroegere buurman.

Een student is ooit op de vlucht naar het Westen gepakt:

Na zijn tijd in de gevangenis was hij in het Oosten, zoals niet anders te verwachten was, ter loutering als arbeider naar een meubelfabriek gestuurd. Eigenlijk had dat een overgang moeten zijn, een tussenoplossing. Een halfjaar later had hij ook hier zijn studie weer op kunnen pakken. (…) De tussenoplossing had zijn hele leven geduurd, tot nu, tot het begin van zijn pensioen.

Hoewel je bij het ongekende beeldend vermogen van Erpenbeck wellicht anders zou denken, is de beweegreden voor het schrijven van dit boek een puur persoonlijke geweest. Zij heeft zelf een jarenlange strijd meegemaakt betreffende een dergelijk ‘Grundstück’. Dat geeft een bijzondere lading aan de hoofdstukken die handelen over de schrijfster, het jeugdvriendje en de ‘onrechtmatige’ eigenaresse, respectievelijk de oma, het jeugdvriendje en de auteur zelf. Haar oma was een bestsellerauteur in Oost-Duitsland, haar opa was criticus, schreef ook enige romans en haar vader was ook schrijver. Erpenbeck heeft het schrijven dus letterlijk met de paplepel ingegoten gekregen. En dat merk je. Het taalgebruik van Erpenbeck is origineel en uitermate goed gedoseerd. Geen woord teveel. Het doet denken aan het werk van de kersverse Nobelprijswinnares Herta Müller. Dat had Erpenbeck desgevraagd al eerder gehoord. Daarom is ze bang om iets van Müller te lezen. ‘Eerst nog maar zelf vijftien jaar schrijven.’ Dat valt te hopen.

Guus Bauer

Jenny Erpenbeck – Huishouden. Vertaald door Elly Schippers en Gerrit Bussink. Van Gennep, Amsterdam. 174 blz. € 19,90.