Onkruid vergaat niet

Een literair wereldje waarin een klein aantal gebenedijden telkens weer boven komt drijven, elkaar feliciteren met het bereikte resultaat, zelf felicitaties in ontvangst nemen, hun onbeduidende maar oh zo conformistische kleinburgermeninkjes over van alles en nog wat bij iedere gelegenheid die zich aandient voor het oog van de natie spuien, gevolgd door het applaus van de andere uitverkoren, en iedereen die er een minder welgevallige opvatting op nahoudt uitsluiten, opdat de korpsgeest maar behouden blijft en de spoeling zo dik mogelijk – in de eerste decennia na de bezetting had de schrijver Willem Frederik Hermans het er maar wat moeilijk mee.

Dat lag uiteraard ook aan zijn eigen karakter. Hermans was het type Bilderdijk of Multatuli: als iedereen zei dat de kerkdeur zwart was, internationale kleurdeskundigen dat bevestigden en ook door de overheid erkende laboratoria tot geen andere conclusie kwamen, was dat voor hem bij uitstek de reden om koste wat kost vast te houden aan pure witheid en jarenlang tot uitputtens toe en nog lang nadat deur en kerk tot stof waren vergaan in uiteenzettingen die niemand meer anders las dan diagonaal het eigen gelijk uiteen te blijven zetten, zelfs tot het punt was bereikt dat hij er zelf doodmoe van werd.

Hermans genoot van alle commotie die hij opriep, het bevestigde hem alleen maar in zijn overtuiging dat hij altijd gelijk had. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hij daarin meestal gelijk had, maar ook wie zijn beschouwende werk zeer welwillend leest betrapt zich er soms op hele stukken over te slaan, zoals de eindeloze, repetitieve boutades inzake de zaak Weinreb.

Het is natuurlijk om gek van te worden dat met name Aad Nuis en Renate Rubinstein – google maar even wie dat waren – als contra-Hermansen ondanks verpletterend bewijs van hun ongelijk vol bleven houden dat zij het bij het rechte eind hadden, maar uiteindelijk komt ook Hermans niet verder dan de zoveelste herhaling van zetten. Dat maakt het lezen van het Supplement bij de Mandarijnen op zwavelzuur dat in 1983 verscheen, een bonte mengeling knipsels, ook van andere auteurs, tot een soms erg vermoeiende bezigheid.

Gedoe over geld

Mandarijnen

Heel anders is dat voor het hoofdwerk, geschreven in 1955 en verschenen in 1964. Hermans hield altijd vol dat geen enkele uitgever het uit angst wilde hebben en dat hij het toen in arren moede zelf maar heeft uitgegeven. Dat zal deels kloppen, maar in het zeer uitgebreide nawoord, waarin de ontstaansgeschiedenis van de publicatie zeer nauwgezet wordt gereconstrueerd, wordt in ieder geval de suggestie gewekt dat het ook een centenkwestie was.

Hoe het ook zij, het was weer een opeenstapeling van moedwil en misverstand en gedoe over geld, vooraleer het boek maanden later dan was aangekondigd bij de inschrijvers op de mat lag. Daarvoor waren al wat hoofdstukken verschenen als voorpublicatie; van Hermans’ voornemen om alles als brochures te publiceren kwam door onwil bij zijn uitgever Van Oorschot niets terecht.

Frontale aanval

Hermans maakt geen geheim van zijn bedoelingen, het is ‘een boek over schrijvers en boeken die ten onder gaan.’ Met name het mandarijnendom moet het ontgelden, de literatoren, die hij met nadruk onderscheidt van de schrijvers. Hij richt zijn pijlen op een reeks inmiddels ondergestofte cultuurdragers, van Forummers Ter Braak en Du Perron tot en met voormalige beeldbepalende grootheden als Adriaan Morriën, Harry Mulisch en Anton van Duinkerken.

Al snel na verschijning leverde dit hem de kritiek op dat het weinig zin had ook destijds al vervagende namen aan te vallen, maar wie zo denkt heeft er niet veel van begrepen. Namen en rugnummers doen er niet toe, ze zijn vervangbaar – waar Hermans zich op richt is een ijzersterk onderliggend mechanisme dat zelfs hij niet heeft kunnen breken. Het is juist goed dat de hoofdrolspelers ons heden ten dage niets meer zeggen, dat zou alleen maar afleiden van de boodschap. Juist doordat wij hen amper nog kennen, kunnen we herkennen waar het Hermans werkelijk om te doen is: niet het kapotmaken van reputaties, maar een frontale aanval op een cultuur die de reputaties mogelijk heeft gemaakt.

Fascisten

Dat die uiteindelijk toch is mislukt kan treurig stemmen, maar er zit ook een vrolijke keerzijde aan: al die bloedserieuze jongens en meisjes die heden ten dage met hun boekjes leuren zijn over tien, twintig jaar net zo vergeten als professor N.A. Donkersloot, professor W. Nagel of professor H. Gomperts.

Net zoals hun al te tijdgebonden commentaren op de situatie in de wereld zeer snel de weg naar de mestvaalt van de geschiedenis zullen vinden, waar de opvattingen van Theun de Vries al tijden liggen te rotten, tussen de stinkende overblijfselen van de Derde Weg, de beweging die destijds pleitte voor vriendschap en samenwerking met de Sovjet-Unie. Hermans maakt er in minder dan een – nog steeds zeer herkenbare – pagina gehakt van. Moskou-apologeten als schrijver J.B. Charles zijn wolven in schaapskleren die het volk een rad voor ogen draaien teneinde hun dubieuze politieke doelen te kunnen verwezenlijken:

‘Leuter hen lang genoeg voor dat zij schuldig zijn, dat “het Westen” op instorten staat, dat de geschiedenis een wil heeft, dat zij nihilisten zijn als zij niet meedoen in de door Rusland gebureaucratiseerde sloperspret, verraders, imperialisten, slaven van Amerika, decadenten, gedepraveerden, vermoeiden, het doodschoppen waard, het doodschoppen niet waard, dat zij fascisten zijn als zij niet voortdurend schuld belijden voor wreedheden die hun voorouders in de koloniën bedreven hebben, ook al hebben zij nog nooit één Javaan gezien, al verdiende hun grootvader zijn brood met aardappelen rooien; bespeelt beurtelings hun spijt over die onnozele grootvader en het schuldgevoel dat voortkomt uit die spijt; laat hen weten dat zij, toppunt van verachtelijkheid, zichzelf niet eens kunnen doodschoppen.’

Alles was ook toen al onze schuld. Ruim zestig jaar oud, maar je hoeft slechts enkele begrippen door actuelere te vervangen en het kan nog jaren mee. ‘Fascist’ voor als de argumenten echt op zijn valt daar niet onder, dat blijft onverslijtbaar.

Dwangneurotici

Het boek, deel zestien van de Volledige Werken, is werkelijk schitterend uitgegeven en ligt voor een spotprijs in de winkel. Kloek is het woord niet voor deze stoeptegel, en inhoudelijk is het ook om door een ringetje te halen. Alleen iemand als W.F. Hermans zou er ongetwijfeld de staf over hebben gebroken, maar die leeft niet meer.

De dwangneurotici onder ons hebben intussen wel een probleem. De Volledige werken werden tot op heden in uniforme edities uitgebracht, die een keurig, groeiend blok in de boekenkast vormen. Doordat het hier een facsimile betreft van de oorspronkelijke uitgave wijkt het formaat daar danig vanaf. De rooilijn is nog wel te herstellen door de andere delen wat naar voren te halen, maar niet voorkomen kan worden dat de geruststellende lijn hinderlijk wordt onderbroken. Wellicht dat een gordijn een uitweg kan bieden, maar wie een betere oplossing heeft mag het zeggen.

Enno de Witt

Willem Frederik Hermans – Volledige werken, beschouwend werk, 16: Mandarijnen op zwavelzuur; Mandarijnen op zwavelzuur. Supplement. De Bezige Bij, Amsterdam. 704 blz. € 34,90.