Jezelf vormgeven ten opzichte van de verstrijkende tijd

Een gezonde geest in een gezond lichaam, luidt het gezegde. Maar wat als het lichaam het laat afweten, de geest in zekere zin tegenwerkt? Een onvermijdelijk gegeven, al ingebakken bij de geboorte. Wat voor zin heeft het dan om te sporten, om gezond te eten, om het gebruik van genotsmiddelen te beperken? Zelfmedelijden is ondraaglijk, maar je mag best eens mededogen hebben met je lichaam, de zak met spieren, botten, bloed, water, stront en pis die vanaf dag één voor lijfsbehoud vecht. Nu ja, in elk geval vanaf je vijfentwintigste, wanneer het alleen maar bergafwaarts gaat. De dood wordt verbloemd, gebagatelliseerd – over alles waar we bang voor zijn, maken we grappen. We zwijgen hem letterlijk dood, doen hem, vooral in de jeugd, af als iemand die ver van ons bed is.

philippe claudel land van de torajaMaar naarmate je ouder wordt, komt hij steeds vaker in de buurt, kruipt ook onder je eigen huid. Tot aan het einde draag je hem met je mee. De leden van de Toraja, een stam op het Indonesische eiland Sulewesi, gaan heel anders om met het slotakkoord. Zij laten hun leven obsessief leiden door het ritme van de dood. De voorbereidingen voor een uitvaart kunnen maanden en soms zelfs jaren duren. Alle familieleden, waar ook ter wereld ze verblijven, dienen bij dat feest aanwezig te zijn. De allernaasten betalen de reis en het verblijf. Gedurende deze periode wordt het lichaam van de overledene geconserveerd en niet als ‘dood’, maar als ‘ziek’ beschouwd. Heel jonge kinderen worden in een uitgehakte holte van een boomstronk gelegd. Het grafje wordt afgedekt met takken, doeken en leem.

In de loop der jaren groeit het vlees van de boom weer langzaam dicht en dan bewaart hij het kinderlijfje onder de geheelde schors in zijn eigen grote lichaam. Daarna begint langzaam maar zeker, in het geduldige tempo van de groei van de boom, de reis die het kind naar de hemelen zal brengen.

Schrijver en filmmaker Philippe Claudel (1962), die al eerder met de roman Geuren een magistrale vorm had gevonden om zijn omgeving semi-autobiografisch te duiden – zoals de titel al zegt door middel van de reuk, de geuren die herinneringen oproepen waartegen je niet kunt weren – laat in zijn nieuwe sleutelroman De boom in het land van de Toraja weer eens uiterst fijnzinnig van zich horen. Je herkent direct de subtiele sfeer van zijn filmwerk. Wat een indringende roman!

Een filmmaker, ruwweg van de leeftijd van Claudel zelf, denkt na over de plek die de dood in de (Westerse) samenleving inneemt. Aanleiding is zijn eigen ouder wordende lichaam, maar ook de teloorgang van zijn enige vriend én producent Eugène. Eugène die, passend bij zijn karakter, even tussen neus en lippen opmerkt dat hij een ‘gemene kanker’ heeft. Terwijl de filmer zich juist in de moeilijkste periode van het kunstenaarschap bevindt: tussen twee projecten. Wanneer de twijfel toeslaat, wanneer je je afvraagt of wat je doet wel de moeite waard is, of je wel door moet gaan. Dit alles nog versterkt door de vorderende leeftijd. En dan de droge opmerking van zijn vriend, op een antwoordapparaat ook nog eens.

Ik kon er niet echt om lachen, al kon ik een glimlach niet onderdrukken. Van verdriet, ongetwijfeld. Of beter gezegd: van triestheid. Van teleurstelling. De glimlach van een schaker die wordt verslagen door een sterkere speler.

De filmmaker – en op de achtergrond natuurlijk ook de schrijver – die sowieso steeds meer wordt omringd door de dood. Evident als je ouder wordt, maar het komt toch elke keer als een verrassing, als een sluipmoordenaar. De protagonist en de schrijver klampen zich vast aan Montaigne (‘Filosoferen is leren sterven’ en ‘Niet de dood is moeilijk, maar het sterven.’) en aan verschillende romans en films. Maar allemaal niet op de geijkte manier. De benadering van Claudel is eerlijk, zet aan het denken, zorgt voor verwondering, geeft dat ondefinieerbare, maar tevreden onderbuikgevoel dat grootse literatuur oproept.

Maar de literatuur, dat wat je leest, kan je even diep raken als een mes dat in een orgaan wordt geplant, maar dan zonder enige echte invloed te hebben op de levensverwachting – een uitdrukking die me altijd heeft betoverd omdat die bestaat uit een combinatie van een luchtige voorspelling als van een waarzegger, een gokker op de renbaan of een meteoroloog, en een nadere aanduiding die ons laat trillen als een blad.

De schaduw-Claudel is gescheiden van zijn vrouw Florence, maar heeft tegelijkertijd nog een innige band met haar. Ondanks dat zij hertrouwd is, treffen ze elkaar met een zekere regelmaat in een hotel. Zoals zo vaak heeft de scheiding het samenzijn versimpeld, al leverde tot spijt van de advocaten het uit elkaar gaan al geen enkele strijd op. Hij was door zijn filmwerk eenvoudigweg te vaak afwezig. ‘Florence wilde een echtgenoot. Wat ze kreeg was een windvlaag.’ En dan met een mooie twist: ‘Niet onaangenaam, zei ze. Bij tijd en wijle verfrissend. Maar nooit voldoende.’ Een ander leven, verwijderd van huis en haard. Een zekere vlucht ook. De ongeremde drang om te creëren die de tijd opvreet. En daarna is er het gemis, dat je met wederzijdse toestemming probeert weg te poetsen. De melancholiek van de vergeefsheid.

Het mooiste is dat in de roman nog een ‘film’ verborgen zit. Een puntgave observatie, gezien vanuit een regisserend mens. De schaduw-Claudel heeft vanuit zijn appartement zicht op een naastgelegen flat. De ramen die zicht geven op verschillende levens. Doofstom, door de regisseur én de lezer zelf in te vullen. Het voordeel van de onzekerheid, de mogelijkheid tot dromen. De ultieme verbeelding. Een jonge vrouw – die later Elena blijkt te heten – draait zonder gene haar dagelijkse rituelen af terwijl hij achter zijn schrijf- en regisseurstafel zit. Er is afstand en tegelijkertijd maakt de vrouw deel uit van zijn leven. Claudel weet de afstand tot mensen – de nabijheid dus eigenlijk – briljant filosofisch in te kleden. Heel mooi en geloofwaardig is in dit kader dat het feit dat zij soms halfnaakt rondloopt een ‘verwaarloosbaar deel is van het genoegen’.

De schaduw-Claudel vraagt zich af of hij haar naar zijn echte leven wil leiden, of hij een ontmoeting zal regisseren. Toevallig bij de vuilnisbakken of bij een huurdersvergadering. Een innerlijke strijd die hij – de kwelling, het genot van de mogelijkheid, van het achterwege laten ook – maandenlang laat voortduren. Maar in de zoektocht naar het medische lichaam – de schrijver analyseert ondertussen de verhouding die hij als middelbare man heeft met de (zelfmoord)doden uit zijn verleden, geeft zichzelf vorm ten opzichte van de verstrijkende tijd – komt de schaduw-Claudel bij een onderzoekseenheid van de Academie voor wetenschappen terecht.

De jonge vrouw, Elana dus, blijkt niet zoals hij dacht maar een onbeduidend baantje te hebben, maar is arts en onderzoeker. Iemand via wie Claudel het filosofische aspect van het lichaam, van ziekte en van de dood messcherp neerzet. Van het stadium van het bevriende lichaam, via het tegenwerkend, lijdend, vijandig en uiteindelijk verloren lichaam. De overmacht van ons gestel. De idioterie van de schoonheidscultus, van de chirurgie en de cosmetica.

Hierbij wordt door uitwendig bedrog een illusie voor de geest gecreëerd. Het is onvermijdelijk dat hun werkzaamheid beperkt is, want ze hebben geen invloed op de inwendige perceptie van het lichaam, die de nietsontziende tijd van de biologische klok volgt. Je zou kunnen zeggen dat we in deze tijd ten koste van alles mooi willen sterven. […] Door de fases van de natuurlijke relatie met ons lichaam te dwarsbomen, versterken we de wrok die we ertegen koesteren en daarmee ons eigen lijden.

Claudel overbrugt de angst om te dichtbij zichzelf te komen en weet tegelijkertijd, dankzij zijn schaduw, voldoende afstand te bewaren om het ‘van algemeen nut’ te laten zijn. Daarnaast, en dat is het waarlijke kunststuk, is deze roman over de verhouding met je lichaam, met de dood, over de relatie met een veel jonger persoon, een waarlijke ode aan het leven. Het leven waarin af en toe te snel wordt beslist, waarin je maar om moet zien te gaan met spijt en berouw. Het is ook een standbeeld voor een overleden dierbare.

Het verhaal is eerder zijn slaapkamer dan zijn graf. […] Hij is hier. De tekst is de boom in het land van de Toraja geworden.

Guus Bauer

Philippe Claudel – De boom in het land van de Toraja. Vertaald door Manik Sarkar. De Bezige Bij, Amsterdam, 224 blz. € 18,99.