Het onderstaande essay van Maarten Buser verscheen elders in een aangepaste versie die niet overeenkwam met de standpunten van de auteur. Dit stuk is de originele versie.

Huup, huup, marcelduchamptruc

Roger Shattuck stelt dat Marcel Duchamp mee zou werken aan ‘een doorwrochte en sluwe mystificatie die moderne kunst heet.’ Na Duchamp kregen we volgens Shattuck te maken ‘met verschillende generaties van getalenteerde bedriegers. Zij waren ook toegewijd aan de kunst.’ Ondergetekende is een groot Duchampbewonderaar, maar moet erkennen dat diens readymadekunstpraktijk iets heeft van een zwendel. Een knappe weliswaar, die ons op een andere manier naar kunst leerde kijken, maar toch: een zwendel. Misschien Duchamp eigenlijk een charmante oplichter die ons hart heeft gestolen. Zodra hij de stad uit is kijken we elkaar aan en proberen alles goed te praten: ‘Hij heeft ons bedonderd, maar we hebben er wel veel van geleerd.’

Duchamp wordt al geruime tijd gezien als uitvinder van de conceptuele kunst. We praten over Fountain (1917; zijn roemruchte gesigneerde urinoir) en over zijn doel om kunst te maken die niet voor het netvlies is, maar voor de geest. We stellen dat die readymade vragen oproept over het kunstenaarschap en de hand van de kunstenaar, over wat wel en wat niet kunst is. Ondertussen wordt door die kunsthistorische en -theoretische inkadering snel vergeten dat Fountain (1917) een provocatie was: Duchamp stuurde het immers in naar een juryloze expositie, waar elk ingediende werk geëxposeerd zou worden. Behalve dus Fountain, dat volgens de organisatie geen kunst was. Tegenwoordig denken we wel anders.

Fountain en het principe van de readymade berusten op een soort toverspreuk: neem een gebruiksvoorwerp, signeer het, presenteer het als kunst en huup, huup, marchelduchamptruc: een kunstwerk is geboren. Je eigen naam hoeft er niet eens op te staan – Duchamp gebruikte het pseudoniem R. Mutt –, want signeren op zich is al een magische daad. Op basis daarvan spreken wij, als rechtgeaarde kunstliefhebbers, af dat Fountain een kunstwerk is. Even gechargeerd: sindsdien is praktisch alles kunst, zolang het als zodanig gepresenteerd wordt. Samen zijn we de onderdanen in het sprookje ‘De nieuwe kleren van de keizer’: we weten dat het staatshoofd naakt is, maar zeggen het niet. We weten dat het kunstwerk een urinoir is en geen intrinsieke kunstwaarde heeft, maar beweren vervolgens: ‘Het gaat om het idee’.

En laten we wel zijn: dit gebeurt vaker: aan voorwerpen die op zichzelf geen kunst zijn een soort immateriële, magische ‘laag’ toevoegen waardoor ze kunst worden. Een bekend voorbeeld: Afrikaanse maskers worden als kunst beschouwd en hebben een plaats in de kunstgeschiedenis gekregen omdat ze grote invloed hadden op onder meer Picasso. Ze zijn echter oorspronkelijk bedoeld voor gebruik bij rituelen en ceremoniën; dezelfde objecten, andere cultus.

Wederom Roger Shattuck: ‘Wat als parodie en protest begint, eindigt als de dominante nieuwe stijl.’ Duchamps urinoirgrap heeft voor een flinke stamboom aan oplichter-kunstenaars gezorgd. Je vindt ze bijvoorbeeld in de pop-art, neodada, nouveau réalisme, ZERO, nul; stromingen van eind jaren vijftig, eerste helft jaren zestig, met veel onderlinge overlap, waaronder de niet te onderschatten invloed van Duchamp. Een paar voorbeelden: Yves Klein die een lege galerie opvoerde als de tentoonstelling Le vide (overigens een groot succes), Roy Lichtensteins nageschilderde stripboekplaatjes, of Christo die een geheel eigen magisch ritueel had: van een alledaags voorwerp kunst maken door het in te pakken. Ook hun zwendels waren succesvol.

Je moet meegaan in zulke samenzweringen. Degenen die dat doen zijn over het algemeen verantwoorde kunstliefhebbers; wie er niet in meegaat wordt door hen vaak afgedaan als onwetend, maar heeft tegelijkertijd iets van het meisje uit ‘De nieuwe kleren van de keizer’ dat zich uit durft te spreken tegen de collectieve leugen. Een praktijkvoorbeeld: J.W. Drukker vervoerde eens een Christo-kunstwerk – een ingepakte telefoon – van Nederland naar België. Deze kunstenaar was destijds nog niet zo bekend, en de douanier was in de veronderstelling dat het werk in kwestie ingepakt vervoerd werd, wat tegen de regels was. Drukker: ‘Mijn betoog dat het om een weliswaar ingepakt telefoontoestel en juist daarom om een niet ingepakt kunstwerk ging, ontlokte een homerisch gelach aan de aanwezigen.’ Het mocht niet baten: de douanier ontdeed het voorwerp van de verpakking en zo van de laag kunst. Drukker moest uiteindelijk zelf aan de slag om het werk te ‘restaureren’: ‘Vloekend en tierend prutste ik in de laadbak van de bus plakband, cellofaan en paktouw om de telefoon en tot mijn verbazing had ik binnen drie kwartier een, althans in mijn ogen, alleszins acceptabele Christo in elkaar gefröbeld.’ Hoezo zouden kunstenaars geniaal zijn? Iemand anders kan blijkbaar gewoon hun werk overnemen. Duchamp zou trots zijn geweest.

Maarten Buser

Bibliografie

Drukker, J.W. ‘Lange reis met een van de werken van Christo’. Geraadpleegd via Elsevier.

Shattuck, Roger. ‘The Double Agent’. In: Guillaume Apollinaire, Apollinaire on Art. Essays and reviews 1902-1918. Boston (2001): blz. xiii – xvi. (Vertalingen van de citaten door MB.)