Doorgestreept

Het debuut van Jonathan Griffioen (1987) gaat over het leven van jongeren in Wijk (bij Duurstede), maar het had ook een wijk in Utrecht kunnen zijn. Of Maastricht. Die titel vind ik al meteen boeiend: in het taalgebruik van de jongeren wordt de naam afgekort tot ‘wijk’, omdat iedereen weet welke wijk het is. Voor de dichter komt dat mooi uit: nu gaat het over een universele wijk in zowat elke stad en wordt het verhaal universeel. En wie er over na gaat denken verliest zijn grip: is het nou specifiek Wijk bij Duurstede of juist totaal niet specifiek? De bundel glipt uit je vingers, wijkt terug. Wijk, dus, in het achteloze taalgebruik van zich vervelende jongeren, maar stiekem door Griffioen aan ons op meerdere niveaus gepresenteerd.

Het is op zich niet nieuw; schrijven over de verveling waaraan je je probeert te ontworstelen, de paradox van de inspiratieloosheid, het zoeken naar identiteit en zelfverwezenlijking. Een lange stoet van Jack Kerouac tot Dennis Gaens deed hetzelfde, onder het motto ‘alles is al eens gezegd maar nog niet door mij’.

Griffioen speelt een mooi spel met verwijzingen, zoals het motto van Jonathan Richman ‘This never happend tot Pablo Picasso’, wat je kunt lezen als: die was wel altijd geïnspireerd, ik niet. En ondertussen volgt er dan een hele bundel. Maar let op: het eerste gedicht na dat motto gaat onder andere over de muziek van de band Pixies: ‘welke plaat van Pixies zou je schrappen / en je moet kiezen.’ // Mike vindt B-sides meetellen. ik twijfel tussen Trompe le Monde en Bossanova.’ Die eerste titel betekent zoiets als ‘de wereld voor de gek houden’, en de componist van die plaat, Frank Black, schreef weer een ode aan Richman ‘The man who was too loud’). Hier gebeurt veel tegelijk: praten over muziek, bijna alsof je die zelf geschreven hebt (anders kun je iets niet schrappen), dus op meta-niveau praten over kunst, een titel noemen maar die ook misschien wel menen, en de verwijzingen lekker laten ping-pongen.

WijkEen andere verwijzing is het noemen van een cast voorin de bundel, zoals in Kaas van Elsschot de lijst personages ook aangeeft dat mensen rollen spelen. Verder schrapt (ja, opnieuw) de ‘ik’ in het gedicht (drie) cijfers, dat wil zeggen hij streept cijfers door, tijden om precies te zijn, van 00:00 tot 59:59. Zo keert hij het ‘gedicht’ Een zaterdag in Cork (1) van K. Schippers (foto’s van een lopend horloge) om. Je kunt je terugtrekken in de badkamer met een stopwatch en een notitieblok, maar realtime de seconden wegstrepen in losse doorhalingen lijkt ondoenlijk. Eigenlijk kan dat alleen in één doorlopende lijn. Nu wordt het pas echt filosofisch: doorstrepen wat al geweest is en daarmee je bestaan als dichter demonstreren?

Later heeft oom Herman het over het gerucht uit 1966 dat Beatle Paul McCartney zou zijn overleden. Ook diens ontkende (doorgestreepte) bestaan heeft daarna een boel liedjes opgeleverd. Ergo: die Griffioen is niet zomaar wat verveelde pubers aan het citeren, hij kondigt aan dat hij je voor de gek gaat houden, en hij doet het daarna ook. En tegelijkertijd vecht hij zich als Dimitri Verhulst’s alter ego Günter in De helaasheid der dingen met de pen en het intellect uit de vergetelheid van Wijk omhoog.

Natuurlijk doet de dichter alsof dat niet lukt: het laatste gedicht is een beschrijving van de geestdodende buurt waar hij blijkbaar nog steeds rondhangt: graffiti, kapotte tegels, straatmeubilair, ‘overlast van jongeren; een vuur van vier tot vijf meter hoog, het lieve broertje van de feniks.’ Maar ondertussen geeft die verwijzing naar de mythe wel aan dat iets uit zijn as, zijn dood, zijn doorgestreeptheid herrijst. Het gedicht ervoor hint daar ook op: ‘het portiek was een droom, Mike, we stonden er niet.’ En: ‘het heeft geen zin om stippen te verbinden.’

Griffioen weet een eigen geluid te maken van het citeren van jongeren die normaliter gedichten haten. Hij speelt er een intrigerend spel mee. Op het eerste gezicht zou je denken dat hij Dennis Gaens Ik en mijn mensen dunnetjes overdoet, maar wie goed leest ziet dat dat een vooroordeel is. De bundel werd genomineerd voor de Buddingh’-Prijs, die ging naar het debuut van Marieke Rijneveld, Kalfsvlies die elders op deze site gekenschetst werd door Chrétien Breukers als ‘een heelal in paniek’. Ik vrees dat Griffioen in zijn onnadrukkelijkheid daardoor is ondergesneeuwd. Of doorgestreept. Maar niet door mij.

Hanz Mirck

Jonathan Griffioen –Wijk. Lebowski, Amsterdam. 80 blz. € 17,50.