Hij die zijn zus niet wilde zien

De relatie tussen de vijftigjarige man en zijn tien jaar jongere zusje Francien vormt de basis in Bloed krijg je er nooit meer uit van Philip Snijder. Vanaf zijn vroegste jeugd heeft de man enig contact met zijn zusje gemeden, iets waar hij nu op terugkomt. Maar nu is het te laat: Francien is overleden. Daags na haar overlijden keert de man naar Franciens huis, om alle kamers te bezoeken. Tijdens zijn zoektocht haalt hij herinneringen uit zijn jeugd naar boven en probeert hij de vraag te beantwoorden:

Misschien heb ik al die tijd een antwoord gezocht op een vraag waarvan ik me niet eens bewust was: wanneer ben ik nou eigenlijk begonnen met dat waarvan afgelopen nacht ergens tussen twaalf en twee uur, met zekerheid is komen vast te staan dat ik er nooit meer iets van zal kunnen goedmaken?

bloed-krijg-je-er-nooit-meer-uitGekweld door een schuldgevoel jegens zijn zusje gaat de man op zoek naar herinneringen. Werkelijk alles in Franciens huis, geheel volgens de normen van een goede cliché, doet hem wel ergens aan denken. Snijder hanteert een losse, aantrekkelijke structuur om deze herinneringen vorm te geven. Waar de ‘maandag’ gereserveerd is voor de nacht waarop Francien overleed en de familie herenigd wordt, vormen de ‘dinsdagen’ in het verhaal de aanzet voor herinneringen: de man keert op dinsdag terug naar Franciens huis.

Wanneer heb ik dat klootzakschap van mij jegens mijn nu zo’n veertien of vijftien uur dode zusje nou precies aangenomen, om het daarna nooit meer af te leggen?

Langzaam maar zeker brengen zijn herinneringen lijn aan in het verhaal en wordt voor de lezer duidelijk waarom de man ooit afstand nam van zijn familie.

Lange tijd verzwijgt Snijder wat er precies is voorgevallen tussen de man, Francien en hun familie. Met slinkse opmerkingen geeft hij de lezer al snel het gevoel dat het om iets verschrikkelijks moet gaan en dat de man de schuldige is in het geheel:

Niet alleen had ik het zusje naar wie ik op weg was laten verzuipen in de ellende van haar leven, ik was ook nog eens ontaard tot iemand die een goedwillend medemens in het geniep observeerde, ontleedde en veroordeelde.

Waar die vaagheid het boek in het begin goed lijken te doen, wordt het effect ervan negatiever naarmate het verhaal vordert. Tot vervelens toe verzwijgt Snijder de reden van het gebrek aan contact, terwijl hij expliciet opmerkingen over het gebeurde blijft maken:

Nog terwijl ik haar arm schudde, besefte ik dat ik al zo lang niet ‘aanwezig’ was geweest bij Francien, dat wij door mijn schuld al zo lang niet in elkaars gezelschap hadden verkeerd, dat ik helemaal geen afscheid van haar kón nemen.

Tegelijkertijd legt hij veel nadruk op de schuldgevoelens van de man, waardoor langzaam irritatie bij de lezer ontstaat. De man lijkt te verzanden in zelfmedelijden versus zelfkastijding. Pas tegen het einde van het verhaal wordt voor de lezer precies duidelijk wat er aan de hand is. Pas dan lijkt de man opnieuw enige vorm van sympathie te kunnen krijgen.

Bloed krijg je er nooit meer uit lijkt kracht te verliezen door de eindeloze herhalingen van Snijder als het gaat om de schuldgevoelens van de man. Toch weet Snijder op een ander vlak vrijwel direct begrip bij de lezer op te wekken. Middels het goedgekozen ik- perspectief beschrijft Snijder van binnenuit het ongemak dat de man had bij zijn domme, ietwat onaangepaste familie. Met de typerende dialogen, de onbegrijpelijke houding van diverse familieleden en de enorme simpelheid waarmee de familie van de man in het leven staat overtuigt Snijder de lezer al snel: dit is geen familie waar de man thuishoort. De goed beschreven psyche van de mens en de ingewikkelde familierelaties redden Bloed krijg je er nooit meer uit. Bij de familie, inclusief Francien, moet je ver vandaan blijven. Zelfs na de dood.

Marloes Otten

Philip Snijder – Bloed krijg je er nooit meer uit. Atlas Contact, Amsterdam, 222 blz. € 19,99.