Rotterdam, 14 augustus 2016

Fiere Homeros,

Ja, dat is weer eens wat anders dan ‘beste’, ‘geachte’ of ‘lieve’, en het past u wel. U strooit vaak met dit soort adjectieven om uw personages te duiden, en u herhaalt ze, zo merkte ik tijdens het lezen van de nieuwe vertaling van de Odyssee door Patrick Lateur, onlangs uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep. Ook al mogen we u niet gelijkstellen aan Odysseus, uw held, die u fier noemt, bent u het eveneens als gigant van de Europese literatuur. Een gigant is fier. U schijnt blind te zijn geweest, wat u alleen maar fierder maakt in mijn ogen.

Odysseus is niet alleen fier, maar ook bijvoorbeeld ‘schrander’ en ‘godgelijk’. U bespot de wet ‘show, don’t tell’ en toch is uw literaire status onbetwist, sterker nog, u staat aan de basis van de Europese literatuur, wat wellicht duidelijk maakt dat sommige wetten er zijn om overtreden te worden – die wet kwam natuurlijk ook later – en dat als je maar een goed verhaal hebt het wel snor zit met de literatuur (daar niet alleen overigens).

homeros odysseeEn een goed verhaal heeft u. Het hoeft in een brief aan u natuurlijk niet herhaald te worden, maar er lezen misschien een handvol verdwaalde Groningers mee, dus voor de zekerheid maar een kleine synopsis. Odysseus komt terug van de oorlog in Troje, maar hij komt maar niet thuis op zijn eiland Ithaka. Hij verblijft bij de nimf Kalypso, die hem zo’n beetje gevangen houdt, en Pallas Athene, de godin die hem is toegenegen, zou willen dat er een einde komt aan zijn omzwervingen. Hier komt het in een notendop op neer.

Zo heb je natuurlijk nog geen drama, dan heb je hooguit een avontuur, dus is er zijn verstandige vrouw, Penelope, die op hem aan het wachten is en belaagd wordt door de zogenaamde vrijers die haar willen huwen. Aangezien Odysseus niet zo snel thuis lijkt te komen – men gaat er stiekem vanuit dat hij dood is – nemen de vrijers het ervan, ze hebben het paleis bezet en brengen hun dagen door met brassen en feestvieren op kosten van Odysseus, terwijl ze naar de hand dingen van zijn vrouw.

Het drama is een feit, want aangezien de mens in zekere zin, hoe disharmonisch hij soms ook te werk gaat, naar harmonie streeft, zouden we als lezer graag zien dat Odysseus snel thuiskomt, zijn rivalen uitschakelt en Penelope in zijn armen sluit. De klassieke happy end, er wordt weleens schamper over gedaan, maar het is een zeer menselijk verlangen waar eigenlijk niet zo veel mee mis is.

Laat ik het meteen maar zeggen. Ondanks de kracht van het verhaal begon ik het boek soms diagonaal te lezen, het was me wat aan de wijdlopige kant. Vooral de bekende episoden konden me bekoren met als favoriet natuurlijk die over de cycloop Polyfemos, zoon van Aardschudder Poseidon, Odysseus’ aartsvijand sinds de val van Troje, die door Odysseus dronken wordt gevoerd waarna zijn oog wordt uitgestoken door middel van een paal met scherpe punt.

De brullende cycloop, die zijn vader om hulp roept, terwijl Odysseus, ‘de man van vele listen’ zoals u hem zo mooi noemt, wegvaart, bekogeld met bergtoppen, zo’n beeld blijft je voor altijd bij. Overigens is ook Penelope iemand van vele listen, want ze weet de vrijers van haar lijf te houden door te zeggen dat ze aan een lijkkleed werkt voor haar schoonvader en tot het moment dat dat af is wordt er niet gehuwd. ’s Nachts ontrafelt ze het kleed weer, dus de vrijers blijven maar wachten.

Geestig overigens dat er een vrijer is die haar wel bevalt, het gaat om de leider van de vrijers uit Doulichion, ‘een eiland vol gras en tarwe’; hij bevalt haar vanwege zijn gezond verstand. Een les wellicht voor vrijers die een onbereikbare vrouw begeren, het mag er dan wel uitzichtsloos uitzien, met gezond verstand heb je in elk geval enige sympathie verdiend, dus een streepje voor op de rest.

Naar het einde toe, als Odysseus incognito, als échte zwerver, zijn paleis betreedt, wordt het steeds meeslepender.

Nog even over het feit waarom ik een brief schrijf aan u. Het waarom van brieven aan dode auteurs is al eens eerder ter sprake gekomen, een enkeling zal het wel weer curieus vinden, maar nog even dit. Bart van Loo stuurde me naar aanleiding van een brief aan Balzac zijn Frankrijk-trilogie toe via zijn uitgeverij De Bezige Bij (wat mij betreft dus geen kwaad woord over die uitgeverij). Ik ben niet materialistisch ingesteld, integendeel, ik ben een en al geest, maar als de levenden geschenken sturen naar aanleiding van het geschrevene, dan kan dat toch alleen maar als aanmoediging worden opgevat? Athenaeum-Polak & Van Gennep, uw uitgever, stuurde me onlangs eveneens een boek toe. Zeer vriendelijk.

Waarom ik u nog een brief schrijf is alleen veeleer omdat ik onder anderen Dante, Erasmus en Gogol een brief heb geschreven, dus daarom kon een brief aan u er ook nog wel bij – het kwaad was al geschied – en zeker nu het mijn laatste brief lijkt te zijn.

Met u is de cirkel rond, ben ik teruggekeerd bij de bron. Ik moet een jaar of tien zijn geweest en was gefascineerd door de Odyssee. Op een typemachine in het kamertje waar ook de naaimachine van mijn moeder stond, heb ik eens het hele verhaal samengevat. Het zou kunnen dat het voor een werkstuk was, maar dat herinner ik me niet meer. Ach, het werkstuk, een mooi woord, om melancholisch van te worden. Wat zwoegden we erop, althans toen we nog jong en onbedorven waren, ik kan me op de middelbare school een werkstuk herinneren voor godsdienst dat ik van mijn broer had overgenomen. Over de Romeinen. De docent was lovend, ik schaamde me diep, nog steeds in feite.

De ondertitel van de Odyssee luidt ‘Een zwerver komt thuis’ en als tienjarige kon ik nog niet de voorspellende waarde ervan beseffen, voor mijn leven, want na het verlaten van het ouderlijk huis zou ik in zekere zin tot een zwerver uitgroeien. Daar was ik me weinig van bewust, maar de formidabele Anton Valens – dit homerische bijvoeglijk naamwoord hoorde ik op zijn boekpresentatie eerder dit jaar – noemde me tijdens een soiree rond dezelfde tijd van de ravissante Margreet Hirs een nomade toen ik de plaatsen opnoemde waar ik de afgelopen 17 jaar heb gewoond.

Eind vorig jaar meende ik weer thuis te zijn gekomen, hier in Rotterdam, maar door omstandigheden aangaande woonruimte zou het zwerven nog wel even door kunnen gaan.

Dat ik in feite een zwerver was, besefte ik eens te meer toen ik aan het begin van de zomer mijn kleding en schoeisel aan een kritische blik onderwierp, althans het was de kleding en het schoeisel die me met de neus op feiten drukten: alles begon uit elkaar te vallen. Aangezien ik me altijd om het innerlijk, de geest, heb bekommerd heb ik het uiterlijke veelal verwaarloosd, het leek me zinloos en te tijdrovend bovendien. Nu begon die instelling onhoudbaar te worden. Ik moest aan het schilderij van Van Gogh denken van zijn kapotte schoenen. Over hem ik trouwens ook weleens een werkstuk gemaakt, dat net zo goed om verschillende redenen voorspellend bleek te zijn. Ook een zwerver, Van Gogh. Een beeldend kunstenares heeft hem een tijdje geleden voor een muurschildering bij zijn geboortehuis in Zundert verenigd met zijn familie, wat mij ontroerde.

Thuiskomen, je moet zwerver zijn geweest om te weten wat dat echt inhoudt.

Omdat ik er toch weer uit begon te zien als een zwerver in de strikte zin van het woord, ook al was het helemaal niet nodig, heeft mijn lieve zus me afgelopen zaterdag begeleid naar een kledingwinkel en een kapper. Unheimische plekken, maar in gezelschap is het goed te doen.

Het lijkt een open deur, maar ieder mens is in feite een zwerver, sommigen weten het alleen beter te verbergen dan anderen, en daarom is uw verhaal zo universeel. Het zwerven zit ons in het bloed, ook in de burger die zich verzekerd weet van huisje-boompje-beestje, Kierkegaard maakte treffend duidelijk dat de vertwijfeling net zo goed in de burger kan zitten.

Afgelopen zomervakantie, waarin burgers, onder wie ik me ondanks alles ook schaar, zich over kunnen geven aan vrijblijvend gezwerf, zat ik op een reis door Midden-Europa in het Salzburger Land in de ontbijtkamer van een pension dat werd geleid door een jong echtpaar, vermoedelijk begin dertig, zij in dirndl, hij in Lederhosen, vriendelijk, bijna tot aan het aandoenlijke toe. Ik las er uw boek, leed aan slapeloosheid en bad elke nacht tot het houten beeld van Christus op de berg waar ik op uitkeek.

Een man van in de zeventig in een blauwe polo kwam de ontbijtzaal binnenlopen en de eigenaar vroeg hem of hij goed had geslapen. Hij antwoordde op nadrukkelijke toon: ‘Ik ben een dromer, als er een psychiater mijn dromen zou analyseren, zou ik rechtstreeks naar de inrichting worden gebracht.’ Daarna stapte hij met zijn krant onder de arm door de ontbijtzaal.

Waar wordt gedroomd, daar wordt gezworven. En wie droomt er niet?

Als we het over de Odyssee hebben, kunnen we de goden niet achterwege laten. Bij u zijn zij het het lot van de mensen bepalen, ten goede en ten kwade (‘Zeus geeft nu eens de ene en dan weer de ander goed en kwaad. Want hij kan alles.’) en ook al zullen sommigen het bijgeloof vinden – in Nederland is gedurende de secularisering het kind, de spiritualiteit, met het badwater helaas weggegooid – het kwam mij behoorlijk realistisch voor. De meeste gelovigen zullen veelgoderij heidens noemen, maar uw beschrijving van de goden wijkt in de kern misschien helemaal niet zo veel af van de God uit de Bijbel, het verschil is slechts een esthetische kwestie. Odysseus zou zelfs een christelijke held genoemd kunnen worden; hij lijdt, daalt af naar de hel, en wordt verlost. De vrijers, losbandigen die god noch gebod vrezen, krijgen eveneens hun verdiende loon. Mooi is hoe iemand van hen wordt gewaarschuwd voor de behandeling van een zwerver, want die zou best eens een god uit de hemel kunnen zijn: ‘Ook goden immers bewegen zich in allerlei gedaanten, op mensen uit een ver vreemd land gelijkend, bezoeken onze steden, houden hoogmoed en goed gedrag van mensen in het oog.’

In de Odyssee bemoeien de goden zich niet alleen met aardse aangelegheden, ze mengen zich ook onder hen, maar ‘een god zien gaan of komen, wie kan dat met eigen ogen zien wanneer de godheid het niet zelf verlangt’. Een glansrol is weggelegd voor Pallas Athene, de godin met de fonkelende ogen, zoals u wederom homerisch schrijft. Stervelingen zouden zich dus voortdurend kunnen afvragen of ze niet toevallig met een god in vermomming te maken hebben. Ook ontvangen ze goddelijke tekens, bijvoorbeeld als Zeus, ‘de god met luide donderstem’, twee arenden van een hoge bergtop laat neerdalen.

Ja, ook ik geloof in goddelijke tekens, een zeer gevaarlijk geloof; als alles betekenisvol wordt, dan bestaat er een kans dat je jezelf c.q. je verstand verliest. Hemelse aangelegenheden, daar moeten wij stervelingen ons niet al te veel mee bemoeien, anders onstaat er chaos, we moeten ze met mate tot ons nemen.

Of God, of de goden zo u wilt, een mensengedaante kunnen aannemen, geen idee, maar er worden ons wellicht soms wel mensen vanuit de hemel gezonden. Zo meende ik onlangs in Zuid-Bohemen te ervaren, waar ik na Oostenrijk wat heb rondgezworven met de Odyssee in mijn rugzak.

Overigens kreeg ik de indruk in een land van zwervers te zijn aanbeland. Ironisch in een streek waarvan het woord bohemien is afgeleid. Ik had er wel voor altijd willen blijven, dood of levend; als men mij tussen Tabor en Praag uit de trein had geworpen, dan zou ik daar vrede mee hebben gehad. Mijn kleding, een ongewassen korte broek die ik al minstens tien jaar heb, een vaal en slobberig T-Shirt en vertrapte witte sportschoenen met zwarte sokken, het kon echt niet volgens kenners, maar in Tsjechië kon het toch, het viel er niet op; ik was een Tsjech, ik was een zwerver.

Odysseus is geen alcoholist, hij drinkt alleen bij feestmaaltijden, maar bij het echte zwerven hoort uiteraard alcohol, ook als er niets te vieren valt, en in Tsjechië begint men er bij het ontbijt al mee. In České Budějovice zag ik iemand vrolijk een fles wodka openmaken om half negen ’s ochtends en het leek erop alsof hij op weg was naar zijn werk. Het ontbijt vond ik teveel van het goede, maar vanaf de middag ben ik mee gaan doen met de lokale bevolking, er valt inderdaad altijd wel wat te vieren.

Dan de hemelse voorzienigheid. Toen ik in de bus naar Třeboň zat, was er nog één plaats vrij naast Clara, ze had roze nagels. Er was misschien sprake van medelijden met mijn eenzaamheid, want ze schonk me, zoals haar naam aangaf, verlichting, zoals Odysseus tegen Nausikaä zegt: ‘U schonk mij opnieuw het leven.’

We praatten over De Maupassant, die ze aan het lezen was, over wat er te doen was in Třeboň, ze wees me op het meer met de naam ‘Wereld’, waar je een reis rond de hele wereld kon maken in een uur of wat, over sport, want ze bleek nationale kampioene hardlopen, maar dat zou ze dit jaar waarschijnlijk niet worden, omdat ze geblesseerd was geweest, over het idee dat Tsjechen zingen als ze praten. Ze wees me vanuit de bus haar huis aan, een roze huis waar de deur openstond, zoals ze me duidelijk maakte, en even dacht ik dat het voorbestemd was dat ik in Zuid-Bohemen moest blijven.

Toen we de bus uitstapten, wilden we wel wat afspreken, maar toch besloot ik het niet te doen. Ik zou me verplicht hebben gevoeld haar gelukkig te maken, dat verdiende ze, maar er is iemand anders, ook al is diegene met een Odyssee bezig en moet ik op haar wachten als Penelope. Op zich had ik wel zin gehad in een bad, zoals ook vaak voor Odysseus wordt bereid tijdens zijn omzwervingen, ze was op weg naar een spa, maar dat zou onze platonische verhouding in gevaar hebben gebracht.

Genoeg. Wat ik u wilde vragen, ik ben zo schaamteloos om al mijn geadresseerden iets te vragen, is of u mij wilt begeleiden bij mijn omzwervingen zoals u Odysseus begeleidde. Uit elke woning die ik heb bewoond ben ik om een of andere reden verdreven. Niets is voor eeuwig, dat is alleen de eeuwigheid, maar naast een spiritueel ankerpunt zou een geografisch ankerpunt fijn zijn. Mij hoor je echter niet klagen, ik ben geen dakloze, afgezien van het feit dat de goden ‘met hun leven zonder zorgen geween en droefheid niet verdragen,’ zoals u schrijft.

U schrijft ook dat een mens ‘zelfs in pijnen nadien zijn vreugde’ vindt ‘als hij erg veel heeft geleden en veel gezworven.’ Tot die tijd is er de zee, de dageraad ‘met de roze vingers’, en moeten we vleugels geven aan onze woorden, opdat ze de hemel bereiken, want ‘van alles wat er op de wereld ademt en kruipt, is niets zo nietig als de mens.’ Alle mensen hebben daarom God of zo u wilt goden nodig, zoals iemand zegt in de Odyssee.

Door te schrijven offeren we. Uw offer moet goed gevallen zijn, of werd het door de hemel zelf gedicteerd? Daar geloven de meesten niet in, vooral Nederlanders niet, die geloven alleen in het weer, ook al worden ze in dat geloof meestal teleurgesteld, maar daar hoeven we ons natuurlijk niets van aan te trekken. U weet wel beter.

Hartelijke groet,

Johannes

Homeros – Odyssee. Vertaald door Patrick Lateur. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. € 39,99.

(foto via Berthold Werner / Wikipedia, CC BY-SA 3.0)