We hebben adressen

Wiesław Mysliwski heeft zijn vertelling een geheimzinnige titel gegeven: ‘Ostatnie rozdanie’, De laatste hand. De ik-figuur is talentvol: hij schilderde zo dat de kijkers geraakt waren – niet alle, want ze komen volgens de ik bij een opening vooral voor de hapjes en drankjes – maar een aantal malen in de vertelling blijkt welke impact zijn schilderijen hebben. De laatste keer begrijpen we het uit de reactie van een bouwopzichter, die ooit beeldhouwer was. De eerste keer van Maria, zijn levenslange geliefde. Hij schilderde haar als meisje met een pop die moest slapen. De professor van de schilderopleiding is ook nogal onder de indruk. De lezer bemerkt zijn talent aan zijn observaties. Staande vrouwen in een overvolle trein doen hem denken aan ‘een erehaag van populieren voor mannen met grote verdienste. Deze, daar ergens in een diep perspectief verdwijnende, met vrouwenpopulieren omrande gang wekte voor heel even in mij de wens om hier ooit nog eens een schilderij van te maken.’

De ik-figuur was een verlegen, overgevoelig kind, dat ook nu nog verzuipt in zelfreflectie. Helaas maakt hij zijn opleiding niet af en schildert nooit meer. De doeken staan op zolder. Enkele hangen in de verhuurde kamers van zijn moeder, die niets begrijpt van haar zoon. Waarom schildert hij niet meer? Waarom heeft hij Maria in de steek gelaten? Waarom antwoordt hij niet op haar brieven? Hij treedt in dienst bij een kleermaker, die al gauw ziet dat hij nooit een behoorlijke kleermaker zal worden. Hij wordt aan het tornen gezet met bevende handen. Wat hij wel goed kan is pokeren. Hij leest de kaarten van het gezicht van de tegenstander en verdient er veel geld mee. Met dat geld gaat hij handelen in antiek en later in vastgoed. Daar kan hij zijn pokerface en zijn durf goed gebruiken.

laatste-handHij heeft een adresboek dat uit zijn voegen barst, maar hij kan de adressen niet overschrijven in een nieuw hanteerbaarder boekje, omdat hij niet weet wie hij moet schrappen, terwijl er toch veel onbekende adressen in staan en adressen van overledenen of mensen die verhuisd zijn. Hij zegt tegen zichzelf: ‘Zonder dat adresboek zou het leven zich anoniem in jou als wel in anderen hebben afgespeeld, uitsluitend wat resten, bezinksels, toxines en dergelijke achterlatend. Dat adresboek weet meer over jouw leven dan jij over hem.’ De adressen helpen hem af en toe aan herinneringen. Dat zijn de vertellingen die wij lezen: treurige, hilarische, ontroerende… en ondertussen zitten we maar te wachten op een verklaring voor de afgebroken liefde. We lezen de brieven van Maria tot de allerlaatste, die uit een soort hiernamaals lijkt te komen. We weten dat Maria haar hele leven van hem is blijven houden en dat zij weet dat ze nooit een antwoord zal krijgen. Ze is dokter geworden, werkt hard. Ze is getrouwd, heeft kinderen, maar ze houdt alleen van de ik-figuur. Een handgeschreven brief vertelt meer over de afzender dan een getypte of geprinte brief.

‘Soms vraag ik me weleens af of een brief niet ontstaat uit het verlangen om iemand te raken als dat fysiek niet mogelijk is.’ ‘Soms’, ‘weleens’: is de herhaling te wijten aan de vertaler, Karol Lesman, of aan de auteur? Ik kan het niet controleren. Wel weet ik dat de verteller een ‘ouwehoer’ is, niet kort van stof. Soms vertelt hij dingen twee keer. Hij zeurt maar door over het adresboek en in het begin moet je als lezer wel wat discipline opbrengen om door te lezen. Het is jammer als je stopt, want dan mis je alle prachtige verhalen.

Hoe Maria aan zijn steeds wisselende adressen komt is hem een raadsel. ‘Misschien bewegen we ons ook wel in een ons onbekende sfeer, waarin het van mens tot mens aanzienlijk dichterbij is dan we zouden denken, waarin we allemaal op hetzelfde adres wonen, waar zelfs ondoorgrondelijke, zo lijkt wel, geheimen zich overgeven aan de kracht van onze gevoelens.’

Even geheimzinnig is een opmerking over de nietigheid van ons bestaan. Hebben de mensen uit zijn adresboek wel echt bestaan? ‘Men mag er dus aan twijfelen of ze wel hebben bestaan en waarom ze hebben bestaan. Dus misschien is het niet gering dat wij steeds vaker worden geleid door een bewustere behoefte aan redding voor een vorm van niet-zijn, waardoor de wereld zich een geschiedenis kan veroorloven.’

Het leven spoelt door ons heen; we begrijpen er weinig van. Waarom heeft hij gebroken met Maria, terwijl hij na de eerste blik op haar als jongen, verklaarde dat daar zijn vrouw ging? ‘Tot op de dag van vandaag zoek ik naar een oorzaak van wat er tussen ons is gebeurd. Ik zou alleen kunnen zeggen zonder te weten of dit wel de oorzaak is geweest, dat ik haar niet wilde belasten met mijn nederlaag.’

Die nederlaag is, begrijpt de lezer, zijn onvermogen om om te gaan met zijn grote talent als schilder. Hij vindt zichzelf haar niet waard. Hij denkt dat zij hem niet kan zien zoals hij is. Zij ziet hem als begenadigd kunstenaar. De liefde die haar had overstelpt was misschien alleen God waard.

(…) het is niet waar dat het toeval niet door wetten geregeerd wordt die wij helaas nog altijd niet in staat zijn te kennen en waarschijnlijk ook nooit zullen kennen. Des te moeilijker te begrijpen als men het toeval beschouwt zoals we gewend zijn te doen, dat toeval alleen toeval is. Misschien moeten we op zoek naar een ander woord om dergelijke gebeurtenissen te kunnen benoemen. Mij zou al veel beter het woord ‘wonder’ passen, want daarin schuilt de veronderstelling van een oorzakelijke kracht die de werking van een wet die gelijk is aan de wet van de aantrekkingskracht niet uitsluit.

Als de lezer van deze bespreking vindt dat dit citaat – dat een essentieel motief van het boek weergeeft – niet zo duidelijk is geformuleerd, ben ik het met hem eens. Ligt het aan de auteur of aan de vertaler?

Remco Ekkers

Wiesław Mysliwski – De laatste hand. Vertaald door Karol Lesman. Querido, Amsterdam-Antwerpen. 540 blz. € 24,99.