Gebrek aan emotie in een uiterst fragmentarisch familieverhaal

Sinds anderhalf jaar woont de familie Erd in La Paz. De familie heeft, na de Tweede Wereldoorlog, Duitsland verlaten en hoopt nieuw geluk te vinden in Bolivia. Na anderhalf jaar neemt cameraman Hans zijn oudste twee dochters, Heidi en Monika, mee op expeditie. Samen gaan ze op zoek naar Paitití, de verloren stad van de Inca’s. De stad die nooit gevonden zal worden.

Weggaan, dat kon papa goed, weggaan maar ook terugkomen, tot hij was aangesterkt en weer vertrok, als een soldaat in een eeuwigdurende oorlog.

Na mislukte expeditie groeit de familie uit elkaar. Hans zet met nieuwe liefde mevrouw Burgl een haciënda op, Heidi trouwt met grote liefde Rudi, jongste dochter Trixi verzorgt hun moeder tot de dood om vervolgens alleen achter te blijven en Monika trouwt met Hans, om zich daarna aan te sluiten bij een guerrillabeweging. Langzaam maar zeker verhardt Monika, om uiteindelijk in 1971 een Boliviaanse politicus te vermoorden.

Dit alles beschrijft Rodrigo Hasbún in de slechts 126 pagina’s tellende Woeste jaren. En daar zit ook direct het probleem: Woeste jaren is simpelweg te dun om het volledige verhaal te kunnen vertellen. Hasbún verzandt in het geven van een uiterst fragmentarische samenvatting van een in de kern bijzonder familieverhaal.

woeste-jarenGedurende het verhaal laat Hasbún zowel Heidi, Trixi als Reinhard delen uit hun leven vertellen. Daarbij slaat hij grote perioden over, om soms terug te keren in de tijd. Alsof drie vertellers niet voldoende zijn, laat hij een vierde verteller Monika’s verhaal vertellen, in een compleet andere verteltrant. In tegenstelling tot de anderen, die hun eigen verhaaldeel vertellen, spreekt deze verteller Monika aan met ‘je’. Het gevolg is een warboel van vertellers die ervoor zorgt dat de lezer zich met geen enkel personage kan identificeren of maar een greintje emotionele betrokkenheid kan voelen. Waar personage Trixi de lezer emotioneel gezien nog een beetje kan bereiken, laten de andere figuren dezelfde lezer volledig koud. Wat een wellicht emotioneel en indrukwekkend verhaal had moeten zijn, verliest zo alle kracht.

Hasbún weet op enig moment de lezer een beetje mee te nemen in het verhaal van de familie Erd. Het zijn spaarzame opmerkingen als ‘Misschien was dat onze manier om de afstand tussen ons te aanvaarden, onze manier om elkaar dingen te vertellen waarvan we niet wisten hoe we ze vertellen moesten’, die de lezer laten weten dat Woeste jaren toch echt literatuur behelst en die aanzetten tot nadenken. Daarbij creëert Hasbún hier en daar een beetje suspense:

Ik wil graag geloven dat wat daarna gebeurde niet gebeurd zou zijn als ze moeder was geworden. Ik wil graag geloven dat de gruwelen aanzienlijk minder waren geweest als dat kind niet in haar buik was gestorven.

Helaas duwt hij elke zorgvuldig opgebouwde vorm van spanning vrijwel direct de kop in met ongunstig gekozen vooruitwijzingen: ‘Ik zou zeggen dat dit de laatste keer was dat we elkaar zagen.’

Met Woeste jaren resteert een in de kern krachtig verhaal dat helaas grotendeels onbesproken blijft. Pas tegen het einde nodigt Hasbún echt uit tot nadenken en komt hij tot de essentie van zijn verhaal.

Het geheugen is helemaal geen veilig oord. Ook daar raken dingen zoek en vervormd. Ook daar vervreemden we uiteindelijk van de mensen die ons het dierbaarst zijn.

Marloes Otten

Rodrigo Hasbún – Woeste jaren. Vertaald door Brigitte Coopmans. Atlas Contact, Amsterdam. 126 blz. € 17,50.