Op wieken

De dichter is als Icarus, slachtoffer van een gevaarlijk verlangen naar licht, vuur. Het licht is tremendum et fascinans (verschrikkelijk en aantrekkelijk); dat wordt gezegd van het goddelijke, maar het geldt evenzeer voor het verlangen naar de Vrouw. Zo kan Hans Tentije zich engageren met de zoon van Daedalus.

Je had de bijenwas waar je vleugels mee
aan je schouderbladen bevestigd waren voor je de sprong waagde
goed laten harden, terwijl je wist
dat je aan geen enkel labyrint ontsnappen kan –
vooral niet aan het innerlijke

(…)

wat woog ten slotte meer tegen de zwaartekracht op
dan de sensatie je los te maken, het schitterende panorama
te kunnen bewonderen, de hele archipel
honderden meters onder je, het vasteland nog
mijlenver weg

(…)

zo vernuftig aan de krochten van het doolhof ontkomen
hoopte je jezelf te overstijgen door een gooi naar het allerhoogste
te doen, want daar moet het bij iedere poging
natuurlijk steeds weer om begonnen te zijn: een glimp
van het oneindige op te vangen –

daarom

Een glimp van het oneindige, wat theïsten God noemen. Voor de dichter is het de transcendentie van de leegte.

In het hotel waar Cesare Pavese in 1950 zelfmoord pleegde, waarschijnlijk onder invloed van een ongelukkige liefde, maar ook wegens desillusie over de politieke situatie en de algemeen teleurstellende situatie van het bestaan op aarde, gaat de dichter Tentije op zoek naar Paveses laatste reis. Wat is voorbeschikt, wat toevallig? In 1950 zijn de gevolgen van de oorlog nog overal te zien. Tentije ziet het door Paveses ogen en hij voelt ‘de zangerende pijn / van een ooit gesmaakt geluk’:

net als het gevoel eigenlijk een ontheemde te zijn
op deze, zijn argeloze geboortegrond, waar tal van plekken
hem schuwden, niet herkenden

en liever hadden dat hij ze mijden zou

In de laatste kamer is de geliefde dan toch gekomen en ze kroop zonder veel omhaal bij hem tussen de lakens, maar ze verdween. Had ze afscheid genomen? Voor eenmaal nog zich aan hem gegeven? Wat restte van de dichter? Afgevoerd door de leveranciersingang, geen gedenkbord, geen bundels van hem in de boekenstalletjes.

juist zij had hem de enige geleken en toch was haar vertrek
eerder een voorwendsel dan de bezegeling
van het lot, de dood die alle breuken vereenvoudigde

tot op het ondeelbare, godvergetene

Het verlangen naar de Vrouw en de deernis om slachtoffers en het verval dat veel gedichten van Tentije kenmerkt, komen samen in het gedicht ‘Voor wat het is’. De vrouw wordt vergeleken met een ‘uit een hemelse hangar ontsnapte engel’, maar ook met een ruiende vogel. Scherp zoomt hij in op de vertwijfeling en haar dof glanzende ogen. Eerder schreef hij in Wat het licht doet (2003) ‘Perugia’:

hoeren hebben als wilde orchideeën
de bermen opgezocht, of hangen op vuile parkeerstroken
rond, lakken, tegen een vangrail geleund
hun nagels, werken hun lippen, wenkbrauwen bij

dwergeiken, dicht kreupelhout
aan weerszijden van het paadje dat naar hun gespreide
dekens, hun stacaravans leidt, langs een snelstromende beek –
vluchtige, mossige geuren, het weemoedig
bloesemen van de acacia’s, aroma’s
van een nooit te leven leven

ver draagt de roep van de hop –

Treurnis, melancholie, mededogen, verschrikking, zelfmoord, de vrouw, eenzaamheid: het zijn de steeds terugkerende motieven in het rijke oeuvre van Tentije. Nu zijn zestiende bundel, als ik goed heb geteld. Hij kreeg al vele prijzen, maar nog niet de P.C.Hooft-prijs. Zal het 2018 worden?

Remco Ekkers

Hans Tentije – Om en Nabij. De Harmonie, Amsterdam. 56 blz. € 15,90.

Om en Nabij werd eerder besproken door Hanz Mirck.