Je bent wat je kunt, wat je hebt durven leren

Het grote gevaar bij memoires is dat ze te particulier kunnen zijn, uitsluitend van interesse voor een beperkte groep. De kleinschaligheid op zich is geen bezwaar – de massa hoeft niet voortdurend op de gemakkelijke wenken te worden bediend – maar het gaat om de intensiteit, om de mate van universaliteit.

Is de autobiograaf een groot staatsman, een rockheld of een sporter, een media-persoonlijkheid zogezegd, dan wil het grote publiek weleens achter de tv-schermen kijken. Ontboezemingen doen het goed, zeker wanneer het verzwegen menselijke zwaktes betreft. (Het Derrick-effect. De commissaris die vooral misdaden onderzoekt in de betere kringen en zo ‘de gewone man’ een goed gevoel geeft. ‘Zie je wel, het zijn ook maar mensen, met al hun tekortkomingen.’)

Bekentenissen aangaande verslavingen vallen er in Geleerd, memoires 1932 – 1968, van emeritus hoogleraar Sociologie aan de UvA Joop Goudsblom (1932) niet te verwachten. Daarvoor is hij te nuchter. Een zekere vorm van ongekunsteldheid die hij van huis uit heeft meegekregen. Goudsblom is geboren in het Noord-Hollandse Bergen, als enig kind van een onderwijzer, maar al in zijn tweede levensjaar verhuisd naar Krommenie. In hart en nieren een Zaankanter, maar tegelijk al van jongs af aan een buitenstaander, een observator. Een verlegen, een bleu type, dat liever statistieken maakt en met de neus in de boeken zit. ‘Een beoefenaar van stille deugden,’ zoals Goudsblom het zelf laconiek uitdrukt. Een gesteldheid die eigenlijk een leven aanhoudt, ook al is hij door een aantal internationale uitstapjes als gymnasiast en direct na zijn eindexamen behoorlijk snel wereldwijs geworden.

Het winnen van een opstelwedstrijd, zorgt ervoor dat hij, samen met Els Eilers, de latere Els Borst, Nederland vertegenwoordigt op een conferentie van jeugdigen in Engeland. Het tweede mortuarium, zoals Goudsblom de ‘tussenstops’ in zijn carrière betitelt, betreft een jaar als uitwisselingsstudent aan een college naar keuze in de Verenigde Staten. In die dagen reisde men zelden over de grens. Vakanties werden doorgaans in eigen land doorgebracht, op de camping, in een huisje aan zee of in een zomerkamp. Het vertrek naar het land van de onbegrensde mogelijkheden is dus wereldnieuws, al zeker in de provincie. Goudsblom is op slag een bekende Zaankanter. Hilarische berichtgeving door de ogen van een schrijver zonder opsmuk.

Maar op de twee Amerikaanse colleges die hij bezoekt, leert hij meer dan in de jaren op het gymnasium. Zaken die hij reeds bevroedde, worden daar onder zijn aandacht gebracht. In die zin is die periode geen mortuarium, maar werkt zijn verblijf eerder als een aansporing, de wake-up call van de wetenschapper. Hij leert er bijvoorbeeld slanting, het opstellen van een quasi-objectief verslag, dat door de keuze van details, van bewoordingen, onderhuids toch een duidelijke mening geeft. Een training die hem mede tot een kritisch lezer en tot een aanstekelijk schrijver heeft gemaakt. Iets wat goed van pas kwam in zijn tweejaarlijkse periode bij het befaamde Propria Cures.

Ook tijdens zijn studie woont Goudsblom gewoon thuis bij zijn ouders in Krommenie. Twee werelden die op het oog onverenigbaar zijn. Hij is redacteur bij Propria Cures, ‘Een fier gezelschap dat zich bewust was van het intellectuele kaliber’ en daar prat op gaat en in het dorp een plaatsgenoot die zo weinig mogelijk opzien baart. Wanneer hij ’s avonds laat kopij post, is alleen het raam van de bioscoopeigenaar nog verlicht. De enige die ook niet voor dag en dauw uit de veren moet. Dergelijke kleine observaties door het hele memoir heen bepalen de sfeer. Juist in het onopgeklopte herinneren zit de kracht.

Goudsbloms levensinsteek, zijn ‘afwachtende houding’, heeft ervoor gezorgd dat hij nu heel precies kan terugkijken, met de opgedane kennis gebeurtenissen en stemmingen kan duiden, op waarde kan schatten. Hij is opnieuw een observator, de anekdotiek voorbij. Je bent nu eenmaal niet meer dezelfde mens als zestig, zeventig jaar geleden. Heel soepel schakelt Goudsblom daarom soms over naar de derde persoon enkelvoud. Met succes neemt hij zijn jonger ego op de hak – wiens hoogdravendheid overigens aanstekelijk is – maar toont ook gepaste mededogen met de door de verzuiling en conventies gestuurde scholier en student.

De statisticus heeft agenda’s en dagboeken bewaard. Goudsblom koppelt ze aan zijn herinneringen. De frictie tussen de geschreven ‘waarheid’ van weleer, veelal weergaven van emoties in plaats van feiten, en de ingeëtste interpretaties maakt dit memoir interessant, universeel, daadkrachtig, terwijl het heel toegankelijk blijft. Goudsblom heeft een geheel eigen, open idioom. Tegelijkertijd geeft Geleerd een goed idee van de zeden en gewoonten, met betrekking tot de liefde bijvoorbeeld, van nog niet eens zo lang vervlogen tijden. De zuilen van het decor krijg je er, zoals het hoort, gratis en voor niets bij. De lezer weet van de grote geschiedenis en hoeft die niet nog eens opgelepeld te krijgen. De ontmoetingen met beroemde kunstenaars en schrijvers kleuren de beschrijvingen van alledag, de naoorlogse periode waardoorheen de liberalisering van het academische leven en van de maatschappij in het algemeen sijpelt.

Geleerd is een heldere wordingsgeschiedenis van een mens, van een wetenschapper, van de naoorlogse maatschappij, van de moderne sociologie. Je vergeeft het Goudsblom direct dat in het laatste gedeelte, wanneer hij opnieuw een mortuarium heeft als Harkness fellow, een weinig wetenschappelijk wordt. Een van Goudsbloms voorbeelden, Menno ter Braak, koos na zijn studie bewust voor het schrijverschap, Goudsblom koos voor de wetenschap. Hij werd een socioloog met een vaste aanstelling aan de universiteit, maar hij heeft, zoals ook duidelijk uit Geleerd blijkt, altijd de literaire kant in zijn schrijfwerk opgezocht.

Goudsblom is in dit memoir stellig, maar nergens belerend. Ja, hij is weledelzeergeleerd, maar de titel van zijn memoir slaat eerder op de leergierigheid, de aangeboren verwondering. ‘Je bent wat je kunt, wat je hebt durven leren.’ Hier is iemand aan het woord, die vrede heeft met zijn afkomst, met zijn verleden en tegelijkertijd niet zelfingenomen is.

De stugge en gauw met zijn figuur verlegen onderwijzerszoon uit Krommenie is nooit helemaal uit mij verdwenen, maar ik heb wel geleerd me iets soepeler te gedragen, ook in gezelschappen waarin ik me niet bij voorbaat al geaccepteerd wist. En als ik op een receptie er wat verloren zwijgend bij stond, voelde ik me toch gesterkt door de gedachte dat Maria in de buurt was.

Goudsblom is ooit aan de herinneringen begonnen om voor zijn ongeneeslijke zieke vrouw Maria herinneringen vast te leggen uit de tijd dat ze elkaar niet kenden. Heel particulier dus. Maar het resultaat is intens, universeel.

Guus Bauer

J. Goudsblom – Geleerd. Van Oorschot, Amsterdam. 376 blz. € 27,50.