Ik raak je aan; ik laat je los

Willem Anton Marie (Wam) de Moor (Zevenaar, 28 april 1936 – Groesbeek, 12 januari 2015) was recensent voor onder andere De Tijd en De Gelderlander. Als neerlandicus bedacht hij het leesdossier dat in het literatuuronderwijs gebruikt wordt. Ook publiceerde hij gedichten, vaak onder pseudoniem, zoals Guido Zegers (de naam van een mederedacteur) of Kees Combat. Hij debuteerde onder de naam Wombat Wambuis (naam uit een brief van Reve aan Carmiggelt) in 1978 in Maatstaf. In zijn inleiding van de bloemlezing Ik raak je aan suggereert postuum bezorger Victor Vroomkoning dat De Moor zijn gedichten en recensies niet graag bij elkaar bracht, uit angst ‘dat hem een minder gunstige pers van collega’s ten deel zou vallen.’ Na zijn pensioen ‘kroop de dichter uit zijn schulp.’ Je ziet vaak hoe twee kanten aan een kunstvorm elkaar belemmeren. Veel docenten slaan dicht als ze zelf beoefenen wat ze onderwijzen. Recensent en dichter in één hoofd lijkt me ook ingewikkeld.

Het eerste gedicht in de (chronologisch geordende) bundel heet ‘Wat een reiziger mij vertelde in mei’. Daarin valt het spel met het perspectief me op. Eerst is er een alwetende verteller die beschrijft:

In transvaal eten de negers maïs
Een man blaast op een stijve trompet
In transvaal worden de negers geslagen
O luister nu toch eens
Een witte bloesem geurt door de avond waar zij gingen
Een zwart paart stampt een zwart paard dampt
Maar luister dan toch
In transvaal eten de negers maïs
Gisteren zijn zij doodgeslagen gisteren jongen
Ik ben er bij geweest want ik ben koopman
Gisteren hebben de honden hun botten schoongelikt
Een neger maakte verdrietig op een gitaar
Ritme van melancholieke muziek
(…)
De blauwe nacht door roep ik om mijn baboe
Wie zal mijn graf delven wanneer ik sterf?

Je ziet hoe trefzeker de dichter je het gedicht intrekt: van objectief verslag naar de rol van de verteller zelf, dan het lied en daarna weet je niet wie de ‘ik’ is en zit je er middenin. Het gedicht doet op eenvoudige maar bloedstollende wijze verslag van roof, verkrachting, moord. Het ‘o hoor me toch’ wordt daarna gericht tot een moeder. Aan het eind van het verslag komt er nog een slotregel die ons weer netjes terug brengt waar we begonnen: ‘Dat is wat de reiziger mij vertelde in mei.’ En dat vind ik jammer. Ik snap de logica en de eenduidigheid van het slot. Maar ik wil geen logica, meneer. Ik word hier gewoon het gedicht uitgeknikkerd, op een onpersoonlijke manier. Is dit een manier om afstand te scheppen, mij aan het denken te zetten? Het lijkt wel alsof de dichter van zijn eigen tekst geschrokken is, alsof hij nu weer snel een normale meneer wil zijn. En daarmee zit de rationele De Moor de lyricus in de weg. Is dat altijd zo? Het gedicht ‘Nog even dan’, dat hij drie jaar na de dood van zijn vrouw schreef, is ook heel technisch opgezet.

Toe, heb mij lief, nog even dan,
voordat de horden uit het zuiden,
als eigen land is leeggemoord,
jouw lieve lijf verkrachten
en dit, mijn lichaam, slachten.
Toe, nu het nog kan, bemin me.

Toe, heb mij lief, nog even dan,
voor onze dagen zijn geteld
als door het onbekommerd vragen
naar meer en mateloos bejagen
van lijf en goed de poolkap smelt.
Ach lief, nog even maar, bemin me.

Toe, heb me lief, nog even vóór
lid en hart en hersens het begeven
een wervelwind van ziekten
door dit lichaam raast. Heb lief
zoals het moet: niet geil of
gulzig; gretig, grauw noch gauw;
maar gestadig, ongenadig zoet.

Heb ons nog even overdadig lief!

Eerst worden actuele dreigingen (Bin Laden werd in 2011 gedood) uit het oosten (waar de zon opkomt) genoemd, die naar het westen komen. Dan spreekt hij over de poolkap (die zowel in het noorden als in het zuiden bestaat). In de eerste strofe gaat het om de tegenstelling in de positie van de vrouw, in de tweede om de tegenstelling tussen de arme en rijke landen en de druk van de welvaart op het milieu. Dan komt de dreiging van de sterfelijkheid zelf (de beweging van het gedicht is dus langzaam naar het middelpunt). Het antwoord op alle dreiging is de liefde. Geordend op alliteratie komen de valkuilen voorbij en dan, beginnend met de laatste letter van het alfabet, hoe het tenslotte en voor het laatst echt moet. En als uitsmijter doet de ‘ik’ weer een stap achteruit: niet hij moet worden liefgehad, maar het samenzijn van hem met zijn geliefde. Heb de liefde zelf lief. Een duidelijke boodschap die overtuigend gebracht wordt.

Het is een behoorlijk abstract gedicht, in die zin dat het over de wereld springt zonder ons onder te dompelen in iets. Ook de beschrijving van de liefde is erg talig. En het slot spreekt op metaniveau over de situatie. Ik kan me als lezer niet echt vereenzelvigen met dit knap opgeschreven gedicht. Ik snap het, maar het blijft me vreemd. Waarom zet de dichter zijn verstand niet uit als hij beschrijft hoe hij zijn lief mist? Waarom beschrijft hij een emotioneel concept op een rationele manier? Omdat zijn ‘gestadig’ ‘zoals het hoort’ betekent?

De Moor beschrijft in een ander gedicht de emotie van een zangeres die hem hoort voordragen.

En jij brak.
Jouw hart deelde op slag het mateloos
gemis waarvan hier aan mijn lijf

de kleine gouden ring getuigt, vlak
naast de grotere, die zij meer dan
vijftig jaar geleden aan mijn vinger
had geschoven. (…)

Eerst verliest de dichter zich nog even in een woordspelletje (‘mateloos’ is bij een hart natuurlijk een toespeling op het niet meer kloppen), en dan komt die ring, die zie ik voor me en die symboliseert naast de andere hoe hun levens naast elkaar waren. Eenvoudig, maar raak. En dan doet de dichter wat verboden is:

En dat jij dit begreep, tot
in je ziel bevatte, wat nauwelijks
gezegd kon worden – was troost
waarop ik allerminst gerekend had
geschenk van zomaar vriendschap
zonder maat mij woord voor
woord en traan voor traan geschonken

De lezer valt hier samen met de ‘jij’, een beetje dwingend maar soit. Dan lees ik het woord ‘ziel’ – verboden in de poëzie wegens cliché zonder te bevatten betekenis. Daarop volgt de flauwe dichterstruc die Dante voortdurend in de Goddelijke Komedie toepast (woorden schieten tekort). En ten slotte gaat de dichter expliciet beschrijven wat het voor hem betekent, en komen de tranen, en och waarom niet, nog een woordspeling in het laatste woord. Wat zou de criticus De Moor hier zelf over geschreven hebben? Zou hij zichzelf dit hebben toegestaan? Vast, want het klopt, hier stroomt de dichter letterlijk leeg, hier is hij oprecht en laat hij zich niet remmen door zijn verstand, door wat de regels zijn, hier voel ik inderdaad mee met de ‘jij’. Het is geen vernieuwende poëzie, maar dat beoogde hij ook niet. Grappig, dat hij dus eerst de criticus moest vergeten voor het aan diens normen kon voldoen.

Hanz Mirck

Wam de Moor – Ik raak je aan. Samengesteld en ingeleid door Victor Vroomkoning. Kontrast, Oosterbeek. 148 blz. € 15,00.