Op zoek naar een veilige haven

Gelukkig komt van uitstel niet altijd afstel. De op Walcheren geboren Andreas Oosthoek (1942) was jarenlang hoofdredacteur van de Provinciale Zeeuwse Courant. In 2015 verscheen de roman Het relaas van Solle. Het tijdverdrijf van een gepensioneerde? Geenzins. Delen waren reeds geschreven in 1974 en in 1986 en de tekst is stevig ‘literair doorbloed’. Een oprecht onderzoek in een rijke, poëtische taal, naar de zielsverwantschap tussen twee buitenbeentjes op een gymnasium in de Zeeuwse polder.

Is de vriendschap tussen de boerenzoon Solle en de excentrieke Jacques sterk genoeg om er in te kunnen wonen? Solle die geworteld is in de Zeeuwse klei, Jacques die de vrijheid wil gaan zoeken in het Parijs van eind jaren vijftig van de vorige eeuw. Het escapistische element, de diep-menselijke drang om het heil elders te zoeken, met altijd de melancholisch ondertoon, de tevergeefsheid, speelt ook een centrale rol in Vuurland, de tweede roman van Oosthoek.

Bij de zoektocht naar reeds geschreven materiaal voor de debuutroman, dook ook het typoscript Vuurland op. Oosthoek vervulde zijn dienstplicht bij de Dienst Identificatie & Berging Koninklijke Landmacht. Let wel: in de periode dat het nog wemelde van de vondsten van vooral Duitse gesneuvelden in verschillende stadia van ontbinding. In welke beerput gooi je dergelijke jonge jongens? Met welke trauma’s laad je ze op door deze dwangarbeid? Van nazorg in die tijd geen sprake, voor zover daar nu wel voldoende aan wordt gedaan. De dienstplicht die een kerel van je maakt. Juist.

In de zomer van 1965, kort na zijn afzwaaien, schreef Oosthoek een tweetal verhalen, gebaseerd op zijn ervaringen, die hij later in dat jaar omwerkte naar de voorliggende roman. Voor verschijning eind vorig jaar is alleen de spelling een weinig aangepast. Een drieëntwintigjarige die een dergelijk goed doortimmerde roman – wat constructie, wat ritme, wat verscheidenheid in taal, wat sfeer en wat zeggingskracht betreft – kan produceren, verdient een diepe buiging, een knieval.

Oosthoek heeft vier dichtbundels gepubliceerd, maar zijn originele poëtica staat nergens de vaart in het verhaal in de weg. Sterker nog: het zorgt voor een inbedding van het onbestemde. Met deze roman kun je je terugtrekken. Het geeft de lezer een ‘eilandgevoel’. De taal vormt een krachtig verbond met de ondertoon van de natuur, met de ondertoon van de mens ook. Oosthoek weet intens over de beproevingen, de twijfels van de mens te verhalen. Deze roman doet sterk denken aan het werk van de IJslandse geweldenaar Jón Kalman Stefánsson, geeft in elk geval schrijver dezes een vergelijkbaar onderbuikgevoel.

Alain van der Wende is dienstplichtig aspirant-officier, de vaandrig die een detachement leidt van de ‘lijkenpikkers’. Hij wordt kortweg ‘de stip’ genoemd, naar het uniformdistinctief, maar meestal ‘Alva, naar de Spaanse hertog. Een bijnaam die hij omarmt. Hij is donkerharig, zijn moeder van Franse adel. Zijn homoseksualiteit – algemeen bekend bij de groep, bij de leiding – vermomt hij door een ‘keihard’ optreden. De stem die Oosthoek hem heeft gegeven is meesterlijk. Alva is excentriek, intelligent, fijnzinnig humoristisch, lekker schmierend hooghartig, doortrokken met de zelfvoldaanheid van de jeugd, van de jongeling van goede komaf. Maar zijn tekorten, zijn twijfels, zijn angsten worden daardoor steeds duidelijker zichtbaar. Alleen voor de lezer legt hij zijn camouflagekleuren af. En af en toe voor een fijne, het liefst blonde, schildknaap.

Alva wisselt hoogdravende redevoeringen, beschouwingen met de beste bedoelingen, af met militair staccato. Hij heeft het beste met zijn meute studenten en onaangepasten voor. Een detachement dat door de andere militairen met de nek wordt aangekeken. De soldaat is ook, misschien wel juist, bang voor de dood. De lijkenpikkers zelf houden de moed erin met flauwe, wrange grappen, door Alva heel adequaat ‘het knipoogjargon’ genoemd. Het weglachen van de angst, een beproefde methode. Je moet ze die flauwiteiten eenvoudigweg gunnen. Dat voelt Alva heel goed aan. Een Duitse schedel met een kogelgat wordt gelicht. ‘Er moet hem op het laatste moment iets naars te binnen zijn geschoten,’ zegt een van hen. Het is voor de buitenwereld allemaal ouwe jongens, krentenbrood, maar Oosthoek trekt de groep bekwaam psychologisch uiteen.

Alva heeft al een paar akkefietjes meegemaakt. Hij is bijna van het internaat verwijderd, vanwege een al te hechte vriendschap. De beschrijving van dit deel van de levensloop van de latere vaandrig is bijzonder levensecht. Het personage krijgt zoveel body mee, dat hij vanaf dat moment in de lezer groeit, zich onwrikbaar vastzet. (Heeft u ook op een slaapzaal gezucht, waarde heer Oosthoek? De verordening Bijzondere Vriendschappen.) Zijn zielsverwant aldaar komt om bij een verkeersongeluk. De ‘gestolen geliefde’. Wrang, bijna misdadig, dat hij in dienst uiteindelijk door de oorlog gestolen geliefden moet zien te identificeren. Al zorgt het natuurlijk wel voor zijn wellevendigheid met nabestaanden.

Ook in dienst heeft er op amoureus gebied zo het een en ander plaatsgevonden. Het aanstekelijke eufemisme van de rapporttaal: er heeft een ‘ongewenste seksuele verkenning plaatsgevonden’. Presenteer het verweer! Het antwoord van Alva is gedecideerd, met, zoals te verwachten van de gewezen gymnasiast, de nodige fijn verpakte treiterige spot, die de superieuren maar nauwelijks kunnen plaatsen. Een zuinig glimlachje van de majoor.

Alva, student kunst en filosofie in Parijs, had helemaal geen zin in de dienstplicht, maar wilde zich niet vanwege zijn homoseksualiteit, vanwege een dergelijke onbenullige reden laten afkeuren. Dat heeft hem toch respect, het voordeel van de twijfel opgeleverd bij de behandeling van de klacht. Maar waar moet hij heen. Geef de kneusjes ook een kans, stop ze bij de intendance? Nee, hij komt bij dat deel van de inlichtingendienst die werkt met getuigen die niet spreken. Zijn taak: de botten, de tanden, de op de lijken gevonden parafernalia te laten spreken.

Zijn reputatie is hem voorgegaan. Hij ontzenuwt het gelijk bij de kennismaking met de meute. Wederom gedecideerd. Op de vraag of er ook een mevrouw Van der Wende is, zegt hij: ‘Sinds drie decennia heet mijn moeder mevrouw Van der Wende. Zeer tot mijn vreugde. Noteer maar: een moederskind.’

Met een enkele beschrijving van een ronduit smerige praktijkgrap bij de ontgroening, laat Oosthoek duidelijk de waanzin van de dag zien, van de idioterie van de uitlevering van jonkies aan een dergelijk onderdeel. Hij opent op overtuigende wijze een aantal parallelle vensters, vlecht verschillende kwesties indringend ineen. De zoektocht naar een persoonlijk paradijs, het vraagstuk van algemene en individuele schuld en boete, de kracht van de zielsverwantschap, de vaak te hoge verwachting van waarheidsvinding, het eufemisme, het ontoereikende van de oorlogstaal – eenieder sterft de heldendood – de vooroordelen, de problematiek van de ‘anders geaarde’ mens.

De titel slaat op het Zeeuwse land dat in de nadagen van de Tweede wereldoorlog zwaar onder vuur lag, maar evengoed op de plek waar een ex-soldaat van de Wehrmacht die daadwerkelijk de waarheid heeft gesproken naar toe wilde vluchten met zijn geliefde, een Nederlandse boerenzoon. Vuurland in Zuid-Amerika. Degene die de waarheid spreekt, kan represailles verwachten. Van de afdeling Oud Zeer en Nieuwe Hoop bijvoorbeeld, de oud-nazi’s die azen op eerherstel, op terugkeer van de ‘orde van weleer’. Dit zuidelijkste puntje van de bewoonbare wereld staat in die zin symbool voor de veilige haven waarnaar eenieder op zoek is.

Iedereen, maar vooral de mensen die leiden onder de onmogelijkheid van een liefde. Voor de ex-soldaat van de Wehrmacht is het te laat, maar de afgezwaaide luitenant Alva, weet die plek wel te veroveren, nota bene samen met de zoon van een verstokte nazi. Net als in de eerste roman van Oosthoek speelt Parijs wederom een belangrijke rol. Het is de familie van Alain van der Wende die de inbedding mogelijk maakt. De vader, de moeder en de broers die daadwerkelijk blij zijn dat hun familielid een stukje oprecht geluk heeft gevonden, die, gezegend met de gift van de nuance, de Duitse jongen echt welkom heten, een jongen die worstelt met het verleden. Alain weet hem ergens te bevrijden door de last met hem te delen, door een waarheid te achterhalen, zijn laatste klus als afzwaaiend luitenant. Een zoektocht die voor een extra spanningsboog zorgt in de roman.

Hans Warren (1921 – 2001), dichter, schrijver, chroniqueur van een omvangrijk Geheim Dagboek en ook zeer gewaardeerd recensent van de PZC zou op zeker in een stuk over Vuurland de lyrische Olympus beklimmen. Bescheiden plaatsvervangend: Vuurland is tijdloos, zit vol met taal- en verhaaltechnisch vuur, is genuanceerd, doorvoeld, doorleefd, subtiel. Het is de individualisering van de oorlog, van de waanzin, van de liefde ook. Oosthoek maakt het aanschouwelijk door Alva uit de defensiemachinerie te lichten, door het verhaal van één gevallen Duitse piepjonge soldaat te vertellen. Een roman die zorgt voor oprechte ontroering.

De ex-soldaat van de Wehrmacht, de getuige die Alva uiteindelijk voor de rust van zijn geliefde twintig jaar na de capitulatie heeft opgesnord, voelt zich leeg, zonder bestaansrecht. De boerenzoon waar hij een innig verbond mee had, heeft het einde van de oorlog niet gehaald. De getuige verwoordt de breekbaarheid van de mens. Hij leeft nog dankzij het idee dat ze een mooi eind op weg waren.

Aan Andreas Oosthoek is nog net niet een schrijver met veel allure verloren gegaan. Een dringend advies: blijf zoeken, haal alles overhoop, maak van dit duet in elk geval een trilogie. Afgesproken? In dat geval: mooi, mooi, mooi.

Guus Bauer

Andreas Oosthoek – Vuurland. Cossee, Amsterdam. 224 blz. € 18,99.