Ambachtelijk en tijdloos

In het eerste deel van Binnenplaats, het poëziedebuut van dichter, essayist en boekverkoper Joost Baars (1975), richt de ik zich tot de Ander, met hoofdletter. Deze ‘Jij’ kan niet alleen worden gezien als een andere persoon, maar hij/zij openbaart zich ook als vreemdeling aan de dichter, als ontoegankelijk schepsel dat een beroep op zijn leven doet.

ik kan Jouw roep zelfs met Jou
tegenover me niet plaatsen.

hij zegt me hoe nabij Je bent,
in deze nachtelijke tuin,

maar ook hoezeer ik Jou niet ken,
al geef ik Je een plaats in dit

gedicht, al geef ik Je een naam,
Je blijft een vraag waarop ik

van mijn tenen tot mijn kruin
een antwoord schuldig blijf.

In eerste instantie doen deze gedichten denken aan Levinas’ filosofie van de Ander. Anderen zijn geen obstakels van mijn vrijheid, maar de voorwaarden voor mijn bestaan. Nog voordat ik helemaal mezelf kan zijn, voordat ik iets over mezelf kan zeggen, doet de Ander een appèl op mij. Het is niet jij die de wereld betekenis geeft, lijkt Baars te zeggen, het is de Ander die jou aanspreekt en jou een plaats geeft.

Maar de dichter trekt het breder dan andere personen. Want wie die Ander in Baars’ gedichten precies is, blijft onduidelijk. God? De dood? Het transcendente? De eerste gedichten uit zijn pas verschenen bundel zijn doordrongen van deze mystieke relatie met het onbekende. De dichter wordt geroepen, gelokt, verleid, hij probeert door te dringen, raakt teleurgesteld of komt juist tot inzicht. Baars is uiterst bedachtzaam en kwetsbaar. Het levert een aantal prachtige gedichten op, met bijzondere en zeldzame zinnen, zoals hieronder.

of haat Je hen zoals
Je mij ook haat, mij vraagt

In Jou te sterven, mij koestert
als Je tegenbeeld, Je zelf–

geschapen anomalie. ik
rook graag als ik bij Je ben,

ik weet niet of dat is uit
doodsverlangen of verlangen

om Jou eindelijk te laten leven.

In het tweede deel (Meer dan aan elkaar) verkent Baars een breder palet aan onderwerpen. Deze gedichten zijn anders van opbouw en sfeer, en tonen aan dat de dichter over een groot vocabulaire beschikt. Dat geldt ook voor het derde deel van de bundel, dat bestaat uit vertalingen van de Engelse dichter en jezuïtenpater Gerard Manley Hopkins (Waar ik niet heen wil gaan). In het laatste deel (Het dal van Spoleto) staan verschillende vogels centraal. Geweldig hoe Baars in dit gedeelte de traditie van de natuurlyriek weet te koppelen aan moderne onderwerpen. Deze gedichten zeggen ons niet alleen iets over de huidige tijd, ze overstijgen de actualiteit omdat ze ook klassiek aanvoelen. Ongrijpbaar.

ben ik voor jou ook niet
meer dan een sierpopje, zwaan?

of kunnen wij samen vervliegen,
wij drijvende stadsrekwisieten,

op ander soort habitat aan?

Dat Joost Baars al een tijdje als dichter actief is – zijn werk verscheen in diverse literaire tijdschriften – valt duidelijk af te lezen. Zijn debuut is persoonlijk en diepzinnig, kwetsbaar en geëngageerd, en zijn gedichten zijn zorgvuldig en doordacht. De ene keer is hij zuinig met woorden, met bewust gebruik van witregels, de andere keer uitgesponnen. Levert dat wispelturige gedichten op? Integendeel. Hier lijkt iemand aan het woord die lang op zijn gedichten heeft gebroed, zonder dat ze aan spontaniteit inboeten. Bovendien zijn ze met een ambachtelijke precisie geschreven. Kun je van een dichter zeggen dat hij een ambachtsman is? Ik denk van wel. Eén ding blijkt overduidelijk: na het lezen van Baars’ bundel wilde ik meteen opnieuw beginnen.

Justin Waerts

Joost Baars – Binnenplaats. Van Oorschot, Amsterdam, 89 blz. € 16,99.