Tergend mooi

Het schrijverschap, het dichterschap is broos, hoe uitgehouwen uit graniet het achteraf ook moge lijken, zo blijkt uit het voorwoord in Zwart lied, de postuum verschenen beoogde debuutbundel van Wisława Szymborska (1923 – 2012). De latere Nobelprijswinnaar voor de Literatuur 1996, stond in 1939, kort na aanvang van de oorlog, als zestienjarige voor het raam van haar ouderlijk huis in Krakau en zag karren met de eerste gewonde soldaten langskomen. Ze had het gevoel dat al vele malen eerder mee te hebben gemaakt. De oude ziel die aanhaakt aan de schimmen uit het verleden. Noem het een zesde dichterszintuig, de mens die openstaat voor het universele.

Het doet direct denken aan het geweldige oorlogsdagboek Lenteloos voorjaar van de vrijwel even oude Hanny Michaelis (1922 – 2007). Ook zij stond bij haar ouders thuis voor het raam toen de troepen door haar straat marcheerden en wist haar onbestemdheid eveneens in een reeks gedichten te vatten. In beide werken is misschien het talent nog niet helemaal uitgekristalliseerd, maar je voorvoelt al de grootsheid, de originaliteit, de hang naar zuiverheid, naar oprechtheid.

Szymborska, in onze tijd een gevierd dichter dankzij haar empathische observaties, was aanvankelijk zeer terughoudend met publicatie. In 1945, een maand na de bevrijding van Krakau, durfde ze het aan om een paar van de nu in de bundel opgenomen gedichten aan te bieden aan een lokale krant. Een afwijzing, een smalende reactie toentertijd had haar dichtersbloem direct in de knop gebroken, verklaarde ze later in een van de zeldzame interviews. Een behoorlijk benauwende gedachte.

Misschien dat ze het nog eens geprobeerd had met proza – ze was gedurende de bezetting bezig met verhalen – maar achteraf was ze blij dat dat werk in de
coulissen is gebleven. Haar toenmalige man vond het echter ‘vaardig, zowel zuiver technisch als psychologisch overtuigend’. Misschien dat een verzamelaar van die teksten toch nog eens het licht mag zien. Maar dit terzijde.

Het ook in Zwart lied opgenomen gedicht ‘Ik zoek het woord’ werd opgenomen in de krant, weliswaar in verhaspelde vorm, en zorgde voor de aanwakkering van haar dichtersziel. Het is niet helemaal duidelijk waarom deze gedichten nooit zijn gepubliceerd. Het zou met censuur van doen kunnen hebben. Szymborska brak zowel haar studie Poolse taal- en letterkunde als haar studie sociologie af ‘omdat alles werd verklaard vanuit het marxisme’.

Ook in de kunsten werd eendimensionaal sociaalrealisme geëist. Teksten moeten door iedereen direct worden begrepen en worden aangewend ter bevordering van het klassenbewustzijn. Het kan goed zijn dat Szymborska een zekere angst had om verkeerd begrepen te worden. Haar poëzie is weliswaar glashelder, ook in de verdichting, maar heilstaatheren zijn vrijwel zonder uitzondering ironie- en verbeeldingsblind en blinken uit in argwaan. Laten we het erop houden dat Szymborska zelf nog niet helemaal tevreden was met de gedichten die ze tussen haar 21e en 25e schreef. De twijfel als basis voor de zuivere creativiteit.
In ‘Ik zoek het woord’ spreekt ze zich over die twijfel uit, de twijfel aan de taal. Ze kan geen enkel woord vinden dat geschikt is om precies te beschrijven wat ze heeft gezien, wat de oude ziel heeft gevoeld.

Ik wil dat dat ene woord
doordrenkt is met bloed,
dat als een executiemuur
elk massagraf in zich huisvest.
[ … ]
Met alle kracht van mijn gedachten,
zoek ik dat ene woord –
maar kan het niet vinden.
Het lukt me niet.

De taal is onmachtig, de communicatie leidt tot confusie. Tegelijkertijd zegt ze met het documenteren van de onmacht eigenlijk alles, geeft het via een omweg toch een naam. Juist in die ‘omwegen’ kun je dwalen, je herkennen, je een beetje verliezen. Szymborska gunt je het afdalen in jezelf. Ze tilt je uiteindelijk met haar fijnzinnigheid, haar fijnzinnige humor, haar sterke pointes weer op.

Elke jeugdige dichter heeft wel iets met door de regen betraande ramen of de druppels van een waskaars, maar Szymborska weet juist van dergelijke clichés, iets bijzonders, iets totaal eigens te maken. Functioneel en tegelijk tergend mooi. Ze roept in deze oorlogsbundel de herkenbare vraag op met welk leven je de gebeurtenissen kan doorstaan, hoe je de wereld kan volbrengen. De leegheid, de stiltes wachten immers niet.

De zevenendertig gedichten in Zwart lied had de jonge Szymborska met veel vertrouwen kunnen uitbrengen, als we uitgaan van zelfcensuur. Ze had in die dagen al duidelijk haar eigen stem gevonden. Het benoemen van het onbestemde, de kracht van de terloopsheid, het mededogen dat nergens gratuit is. Ook hier al tipt ze met een zachte vinger de verwondingen aan bij de mens en trekt zich daarna discreet terug.

Guus Bauer

Wisława Szymborska – Zwart lied. Vertaald door Ad van Rijsewijk. Meulenhoff, Amsterdam. 68 blz. € 17,50