Je moet alle woorden vergeten

Vorig jaar zomer overleed op 93-jarige leeftijd de grootste naoorlogse Franse dichter Yves Bonnefoy. Zijn naam prijkte sinds jaar en dag op lijstjes met kandidaat-Nobelprijswinnaars. Bonnefoy was behalve dichter ook een gevierd kunstcriticus en veelgeprezen vertaler van onder meer Shakespeare en Keats. Zijn belangrijkste dichtbundel Les planches courbes uit 2001 werd als enige werk van een nog levende schrijver op de verplichte leeslijst voor Franse middelbare scholieren geplaatst. Deze bundel is nu verschenen bij Uitgeverij Vleugels in een vertaling van Kiki Coumans. In Nederland is Bonnefoy niet bij een breed publiek bekend (al vertaalde Jan H. Mysjkin eerder al veel van zijn hand). Wellicht dat De gebogen planken meer poëzieliefhebbers verleidt zich onder te dompelen in het werk van de monumentale dichter.

De gebogen planken onttrekt zich bij eerste lezing, en misschien ook wel bij tweede of derde, aan directe duiding. Je verstand probeert grip te krijgen op de zinnen, maar deze verzetten zich daartegen. Toch is dit geen hermetische poëzie, of poëzie van het al te particuliere soort. Integendeel. Zonder ze te begrijpen doen de zinnen iets met je. Ze leiden je hun wereld binnen, die we herkennen van de momenten waarop het alledaagse soms zijn geheimen lijkt prijs te geven:

Ochtenden die we hadden,
ik haalde de as weg, ging de lampetkan
vullen, ik zette haar op de tegelvloer,
en het hele vertrek stroomde vol
met de ondoorgrondelijke geur van munt.

Met deze strofe begint het gedicht ‘Een steen’. Het is er één uit een serie van negen met dezelfde titel. Een steen. Een steen. Een steen. Het repetitieve ervan voelt vreemd aangenaam, als de baslijn van een lekker nummer. Behalve ‘steen’ zijn er meer woorden die te pas en te onpas opduiken. Meestal eenvoudige als ‘gras’, ‘blad’ en ‘tak’, uitgeklede woorden die de werkelijkheid dicht op de huid kruipen. En werkelijker dan steen wil het niet worden, toch? Het is alsof deze gedichten hun eigen taal wantrouwen en weigeren een pion naar voren te schuiven om als titel te dienen.

Als lezer pendel je heen en weer over de assen ‘slapen en waken’ en ‘licht en schaduw’, woordparen die nooit langer dan een paar gedichten uit beeld zijn. Het weelderige ‘droom’ of ‘herinnering’, waar mindere dichters zich de vingers niet aan branden, gebruikt Bonnefoy zo vaak dat je ze bijna zou gaan turven. Het gaat te ver om De gebogen planken als een mantra te karakteriseren, maar er gaat zeker een hypnotiserende werking van uit. Leeswaarschuwing: je gaat er zélf van dromen.

Toch is er ontwikkeling. Als lezer dobber je in de bundel stroomafwaarts over een rivier. Gedichten in de eerste vier delen (van zeven in totaal) bestaan slechts uit een paar strofen van karige regels, als schrale kreken, maar allengs zwelt de stroom aan en ten slotte waaiert de bundel uit in een delta van mythische balladen en intrigerende korte verhalen. Zo vormen ‘De gebogen planken’ samen de bodem van een barque, een boot, waarop je ligt zoals het kind in een van de gedichten uit het deel ‘Het geboortehuis’:

In dezelfde droom
Lig ik in de kromming van een bootje,
Voorhoofd en ogen tegen de gebogen planken
Waar ik de onderkant van de rivier tegen hoor slaan.

Het kind en de boot keren terug in het ‘titelgedicht’ (Coumans noemt het liever een poëtische vertelling). Een sprookje in miniatuur, over een kind dat wacht op een veerboot, op een nachtelijke oever. Het houdt een koperen muntje in zijn hand geklemd, voor de oversteek. De boot komt. De veerman heeft een reusachtige gestalte, hij blijkt een hybride, een Charon-Christoffel. De reus vraagt zijn naam, maar het kind weet niet wat zijn naam is. ‘Waar is je huis, wie zijn je vader en je moeder?’ vraagt de veerman, maar het kind weet niet wat een vader is, wat een moeder, een huis is. De reus tilt het kind op zijn schouders en ze varen het zwarte water op. Maar de boot zakt weg, de gebogen planken vallen uit elkaar. Ze zinken niet maar lossen op in de ruimte terwijl het kind de veerman vraagt: ‘O, wil je alsjeblieft mijn vader worden! En mijn huis! De reus antwoordt: ‘Je moet die woorden vergeten. Je moet alle woorden vergeten.’

Met het bootje valt de bundel uit elkaar. Het project van de dichter (de veerman?) is mislukt. De lezer beseft: er is geen overkant. Bonnefoy noemde zichzelf overigens nooit dichter maar criticus of geschiedkundige. Jezelf dichter noemen betekende voor hem dat je denkt de problemen van de poëzie te hebben opgelost. Het is Bonnefoy juist om het tekortschieten te doen. Hij gaat in tegen een poëtica die stelt dat gedichten gevoelens of betekenissen moeten vangen. In Bonnefoys gedichten is geen sprake van inlijving maar eerder van een ‘excarnatie’.

Gedichten, als mensen, zijn op hun best wanneer ze zich bewust worden van hun eigen tekortkomingen. Ondertussen zijn we veroordeeld tot onze onwillige
werktuigen: woorden. Hoe kunnen we onze woorden vergeten? Niet. Maar we kunnen proberen ze hun eigen tekort te laten uitdrukken. De oxymoron van de titel – een plank is een recht stuk hout, toch? – probeert dat al.

Bonnefoy’s poëzie sinds begin jaren zeventig gevoeliger geworden, autobiografischer zo je wil. ‘Het geboortehuis’ is een droomwereld waarin een moederfiguur ontwijkend is, en de vaderfiguur op het punt staat te verdwijnen (zijn vader stierf toen hij dertien was). Hij trouwde in die tijd met de Amerikaans actrice Lucy Vines. Ze kochten een eeuwenoud huis in de Haute Provence, dat ze jarenlang probeerden te bedwingen. Ze kregen een dochter, Mathilde. Er is een beroemde foto van Bonnefoy met zijn dochtertje van vier op schoot, dat op de voorkant van ‘Het drogbeeld van de drempel’ staat (orig. uit 1975; vert. Mysjkin, 2002). Het ‘huis’ en het ‘kind’ werden als motief hierdoor verdubbeld. En zo zijn er nog vele lagen die bloot komen te liggen naarmate de rivier dieper het aardoppervlak insnijdt, die de recensent moet laten voor wat ze zijn, maar waarmee de lezer zichzelf mag belonen.

En hoe doe je dan als vertaler recht aan het werk van deze grootmeester? Kiki Coumans heeft een mooi stuk geschreven over haar kennismaking met het werk van Proust en Bonnefoy, in haar Parijse periode, in een klein kamertje met uitzicht op de Eiffeltoren. Proust pakte haar hart, Bonnefoy haar hoofd. Ze moet zich getroost hebben met de opvatting van Bonnefoy zelf, die veel geschreven heeft over vertalen. Hij hield van de vertalingen van zijn gedichten – juist als die mank gingen – en van de onmogelijke worsteling die erachter schuil ging. Hij refereerde ernaar als een ‘tweede oversteek’.

Bonnefoy lezen is jezelf verliezen. Wist u trouwens dat ‘Yves’ gebogen hout kan betekenen? Enfin, ik moet hiermee stoppen. Bonnefoy is in korte tijd een obsessie voor me geworden. U bent gewaarschuwd.

Jur Koksma

Recensie: Yves Bonnefoy – De gebogen planken. Vleugels. Bleiswijk. 136 blz. € 27,95.