Een belediging voor ieder gelukkig getrouwd mens

De publicatie van Pijpelijntjes in 1904 bezorgde Jacob Israël de Haan grote problemen. Hij raakte zijn baan als onderwijzer kwijt omdat de schoolleiding geen auteur van een vies boek voor de klas wilde hebben. Ook de krant waar hij wekelijks een kinderrubriek vulde, wilde niets meer met hem te maken hebben. Doordat hij nogal opzichtig de naam en het uiterlijk van zijn vriend Arnold Aletrino in de roman had gebruikt (Aletrino werd ook wel Sam genoemd) ontstak deze in grote woede, verbrak onmiddellijk de vriendschap en kocht zelf het grootste deel van de oplage, opdat maar zo weinig mogelijk mensen Pijpelijntjes zouden lezen.

Nu moet Pijpelijntjes voor het preutse lezerspubliek uit die tijd ook wel een schokkend boek zijn geweest door de openlijke manier waarop de homoseksuele relatie van Joop en Sam wordt beschreven. Erger voor hen was misschien nog wel, dat de beide hoofdpersonen zich totaal niet voor hun tegennatuurlijke gevoelens schamen. Moest een auteur zo nodig een homo in zijn boek laten optreden, dan werd immers wel verwacht dat het om een gekwelde ziel zou gaan, die geen andere uitweg ziet dan zelfmoord.

Bij De Haan helemaal geen schaamte. Hij ging nog wat verder door van Sam een nare sadist te maken, die de hond van zijn hospita naar de andere wereld helpt – om maar een van zijn heldendaden te noemen.

De verhouding tussen Joop en Sam wordt door De Haan beschreven als bijzonder aanhankelijk en emotioneel, vooral Joop is nogal een schwärmerisch type. Ze slapen samen, maar volgens de schrijver blijven ze dan wel kuis. Dat is nogal moeilijk te geloven omdat Joop een echte jongensgek is. Hoewel hij verliefd is op Sam, heeft hij net zo goed oog voor andere jongens. Hij volgt ze op straat en observeert ze met wellust. ‘En toen ik hem gezien had van achteren, wilde ik zijn gezicht zien.’ Wat in de roman nog altijd verbaast is de manier waarop De Haan (met eigen kennis van zaken?) beschrijft hoe goed Joop de weg weet in de geheimzinnige Amsterdamse wereld waar jongens te koop zijn voor seks. Als Sam zich weer eens uit de voeten heeft gemaakt pikt Joop op de Dam een jongen op, die hij mee naar huis neemt. Koos, de ‘gekochte jongen’ weet duidelijk wat van hem verwacht wordt. ‘Hij wou ’t graag, kreeg altijd een gulden als hij met me meeging en ’s nachts bij me bleef, en soms meer.’ Eerst geeft Joop hem te eten en stuurt hem vervolgens naar het badhuis, vanwege zijn ‘vuile prachtige vlees. Kleefkloddertjes vuil tussen z’n teenkuiltjes….op z’n knieën een hardbruine vuilkorst (…).’ Als hij schoon terugkomt kleedt hij zich uit en dan bekijkt Joop hem uitvoerig: ‘… wat een prachtjongen… wat was hij slankfijn en sterkgespierd. M’n adem heethijgde en heftig stond mijn verlangen om hem te nemen en te zoenen, overal.’ Als de jongen voldoende jenever heeft gedronken kan Joop zijn gang gaan. ‘Toen prachtig donkergebronsd, lei ik hem op de canapé en sloeg de witte doek van hem af.’

Het is niet bekend in hoeverre De Haan met de vijandige ontvangst van zijn boek rekening had gehouden. Maar nadat hij enigszins van alle commotie bijgekomen was begon hij onverstoord aan een nieuwe versie van de roman. Hierin zijn alle sporen van Aletrino uitgewist, maar voor de rest is het boek even openhartig, ja zelfs nog wel iets erotischer geworden. De meeste recensenten waren bij publicatie van de tweede versie wel te spreken over de ‘rake woordkunst’ in Pijpelijntjes en de manier waarop De Haan ‘zijn mensen en hun omgeving verbazend scherp’ uit wist te beelden. De inhoud vonden de meesten echter walgelijk, ‘eenvoudig een belediging van ieder gelukkig getrouwd mens.’ Daarna werd het stil rond het boek. Pas zeventig jaar later werd Pijpelijntjes herdrukt en voor het eerst echt bewonderd.

Doeke Sijens

Jacob Israël de Haan – Pijpelijntjes. Astoria, Benthuizen. 206 blz. € 15,45.