Een al vaker verteld verhaal 

Dit keer heet de vader Hans Sievez, de zoon Ruben. We kennen hen, maar in andere romans – Knielen op een bed violen is zijn twaalfde – van Jan Siebelink, in zijn verhalen en novellen, dragen ze andere namen. De vader vervreemdt zich van zijn gezin als hij met zijn rug naar de anderen toe duur betaalde eeuwenoude boeken van bijbeluitleggers zit te lezen. Hij richt zijn bedrijf te gronde door meer tijd en aandacht te besteden aan Gods woord. De man lijdt aan een benauwd, alles verterend geloof. Het is maar goed dat Ruben niet naar de plaatselijke christelijke school gaat, want daar wordt een dwaalleer aangehangen.

Het decor waartegen dit alles zich afspeelt, kennen we ook. Hans Sievez drijft een kwekerij in Velp. Achter een haag staat Christus-beeld. Er zijn kassen die gestookt moeten worden, maar klanten laten zich nauwelijks zien. Eén bloemist die zijn groen van Sievez betrekt, betaalt wanneer het hem uitkomt. De kweker durft er niets van te zeggen, bang een van zijn schaarse afnemers te verliezen.

Alles in Knielen op een bed violen komt de Siebelink-lezer vertrouwd voor. Al in de verhalenbundel Nachtschade, waarmee Jan Siebelink in 1975 debuteerde, komt een vader en bloemkweker voor wiens blik in Thomas à Kempis’ Navolging van Christus blijft hangen op de regel: ‘Wens slechts met God en zijn Engelen gemeenzaam te zijn en vermijd kennismaking met mensen’. De zoon is dan nog de ik-figuur. Later komen we hem tegen als Lucas Alteveer, Michiel Wijlhuyzen, Oscar Kristelijn en nu dus als Ruben Sievez.

Wat voegt de schrijver nu aan het al zo vaak door hem vertelde verhaal toe? Achterop het boek wordt geciteerd uit een brief die Siebelink aan zijn uitgever schreef: ‘Ik ben altijd bang geweest om het complete verhaal te vertellen: het geleidelijke maar onstuitbare afglijden van een zachtaardig maar in zijn jeugd verwond man – vluchtend in het zwartste calvinisme – en het verdriet dat hij in zijn naaste omgeving veroorzaakt.’

Die angst kwelt Siebelink kennelijk niet langer, want de vader krijgt meer perspectief dan ooit. In het eerste deel wordt zijn jeugd geschetst. Hij groeit na de dood van zijn moeder op onder de knoet van een tirannieke vader in het Gelderse dijkdorpje Lathum. In deze vader schuilt de kiem van Hans’ latere godsdienstbeleving: de hervormde kerk laat hij links liggen omdat die Gods waarheid verloochent, ‘in de Tachtigjarige Oorlog zo zwaar bevochten’. Daarom bezoekt hij de gebedsdiensten van schippers uit Emden.

In deze context valt de archetypische Siebelink-vader als Sievez (en Alteveer, Wijlhuyzen, Kristelijn etc.) zijn gedrag dus eigenlijk niet te verwijten, want die had het immers weer van zíjn vader. Toch wordt niet verklaard waarom Hans Sievez, die nota bene van huis wegloopt om zijn eigen leven in de grote wereld op te pakken, later in dezelfde waanzin vervalt. Zijn zoons nemen de tik niet over, dus het zit niet in de genen.

Of wel? Zit Jan Siebelink niet al zijn hele dertigjarige schrijversleven lang te zoeken naar dezelfde antwoorden die zijn vader, althans de vader in zijn boeken, hoopte te vinden in het werk van Thomas à Kempis?

Frank van Dijl

Jan Siebelink – Knielen op een bed violen. Roman. De Bezige Bij.

Deze recensie heeft kort na verschijnen van het boek in januari 2005 in Algemeen Dagblad gestaan.