Solidair en zonder oordeel

‘Wanneer mijn leven mij niet toebehoorde zou het een misdaad zijn mij aan gevaar bloot te stellen of er een eind aan te maken.’
David Hume – Over zelfdoding

Hij begreep de reden, maar niet het waarom. Waarom pleegt iemand zelfmoord? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, om het waarom te kunnen begrijpen, verdiepte Jeroen Brouwers zich in de schrijvers die zelfmoord begingen. En hij bleef schrijven en schaven aan zijn boek De laatste deur dat voor het eerst verscheen in 1983. Nu is er een nieuwe, herziene editie: twee kloeke delen, elfhonderd pagina’s tekst over schrijvers die door zelfmoord overleden. Sommige zijn bekend: Menno ter Braak en Joost Zwagerman. Andere zijn (mij althans) onbekend: Jan Emiel Dale en Dirk de Witte.

Wat is zelfmoord? Brouwers definieert het als volgt: ‘Zelfmoord is het met voorbedachten rade en in beginsel volledig bij zinnen door eigen toedoen en uit eigen vrije wil verrichten van een handeling met het oogmerk daarmee zijn leven te beëndigen.’ Dus wordt de dichter Rogi Wieg, overleden door euthanasie, niet besproken in een apart hoofdstuk – al wordt hij wel aantal keer genoemd.

In De laatste deur sneuvelen vele mythes, gemeenplaatsen en clichés waarmee zelfmoord is omgeven. Het is één van de drijfveren van het onderzoek, van het bijna obsessieve speuren, van zijn solidariteit. Maar de grootste drijfveer is misschien proberen te begrijpen wat je niet kan begrijpen: waarom iemand zelfmoord pleegt.

Brouwers hakt hardhandig in op het cliché dat zelfmoord, zoals Gerrit Komrij schreef, een zegen is voor de Nederlandse schrijver. Dat is een romantisch cliché. Er zijn natuurlijk voorbeelden van schrijvers die roem vergaarden na hun zelfmoord terwijl ze tijdens hun leven niet of nauwelijks werden opgemerkt of gewaardeerd: Heinrich von Kleist, Sylvia Plath, John Kennedy Toole. Er zijn altijd uitzonderingen. Maar: met zelfmoord vergaar je geen roem als je teksten ondermaats of middelmatig zijn. Misschien word je even een hype, helemaal nu, in deze tijd van de persoonlijkheidcultus, van de sappige en sensationele berichtgeving waaraan ook de literatuurkritiek niet ontkomt, maar de luidruchtige hype zal verglijden in stille vergetelheid als je niks van waarde hebt geproduceerd.

Zelfmoord als garantie voor eeuwige onvergetelijkheid? In de geschiedenis der letteren zijn er meer geweest die deze droeve gedachte hebben doormijmerd tot haar uiterste consequentie, zonder in de eerste plaats te hebben gezorgd voor onvergetelijke literatuur.

Zelfmoord is het nee tegen het leven. De ultieme ontkenning: nee, het leven is niet (meer) de moeite waard om geleefd te worden. Het lijden heeft de overhand en waarom zou ik vrijwillig lijden? Zelfmoord wordt niet altijd begaan in een vlaag van verstandsverbijstering. Zo schreef de Italiaanse dichter Giacomo Leopardi bijvoorbeeld in Zibaldone:

De hoop verlaat de mens nooit wat de natuur betreft. Maar wel wat de rede betreft. Daarom is het dwaas om te zeggen dat zelfmoord niet kan plaatsvinden zonder een soort van waanzin, omdat het onmogelijk is om zonder deze de hoop etc. op te geven. Maar het tegendeel is waar. Afgezien van de religieuze gevoelens is het een gelukkige en natuurlijke, maar wel echte en voortdurende waanzin om steeds maar te blijven doorgaan met hopen, en met leven. Dit is volkomen in strijd met de rede, aangezien deze ons maar al te duidelijk aantoont dat er voor ons geen enkele hoop bestaat.

Niet alleen Nederlandse schrijvers komen aan bod, ook een groot aantal bekende en onbekende buitenlandse schrijvers passeert de revue. Zoals Jacques Rigaut die het gedicht ‘Algemeen zelfmoord bureau’ schreef. Rigaut pleegde in 1929 zelfmoord. Jaren van tevoren had Rigaut een datum gepland voor zijn zelfmoord. ‘Ik zal een grote dode zijn,’ schreef hij in zijn gedicht ‘Alle spiegels dragen mijn naam’.

Ik voel me slechts leven vanaf het ogenblik dat ik mijn
niet-bestaan voel. Ik moet aan mijn niet-bestaan
kunnen geloven om verder te gaan.

Er is niks romantisch aan zelfmoord. Al kreeg zelfmoord het karakter van een hype in de hoogtijdagen van de Romantiek. Zo schrijft Al Alvarez in zijn bekende boek over zelfmoord The Savage God:

At the high point of Romanticism, life itself was lived though it were fiction and suicide became a literary act, a hysterical gesture of solidarity with whichever imaginative hero was, at that moment the rage.

Gérard de Nerval was slechts één van de weinigen die de daad bij het woord voegde. De rest sprak slechts over zelfmoord, zoals Gustave Flaubert, die ‘droomde’ van zelfmoord. Misschien werd zelfmoord een romantisch ideaal door Goethes Werther. Misschien wel door Heinrich von Kleist (1777-1811) die eerst zijn vriendin Henriette Vogel neerschot alvorens zichzelf neer te schieten. De vermeende romantiek wordt alleen maar groter door Oscar Wilde’s aforisme ‘life imitates art’: Kleist en Vogel stierven namelijk op dezelfde manier als de personages uit Kleists verhaal ‘De verloving in Santo Domingo’.

De laatste deur is inderdaad, zoals geadverteerd, het levenswerk van Brouwers, dat wil zeggen: in dit werk komen alle verschillende talenten en gedaanten van Brouwers’ schrijverschap samen: de essayist, de polemicus en de romancier. Het deel over de schrijver Jan Emiel Daele is een indrukwekkend romanesk hoofdstuk, waarin Brouwers verhaalt over zijn vriend die – gelijk Kleist – eerst zijn vrouw doodschoot en daarna zichzelf. Al is er volgens Brouwers één groot verschil tussen Kleist en Daele: Kleist kon wél schrijven.

Geen schrijver in de Nederlandse literatuur kan, wat mij betreft, zo poëtisch schelden als Brouwers. De polemiek is een wezenlijk onderdeel van zijn oeuvre en ook in De laatste deur maakt Brouwers zich soms kwaad om de onzin van anderen, vooral als het gaat om psychiaters die zich uitlaten over schijvers die zelfmoord begingen. Brouwers is, zoals we van hem gewend zijn, hard en eerlijk. Het onnozele wordt getackeld en de vele oeuvres van de schrijvers die stierven door eigen hand worden analyseerd waarna een hard doch gefundeerd oordeel volgt. Zoals over de oeuvres van de schrijvers Daele en Dirk de Witte: ondermaats en middelmatig.

De hoofdstukken over Jan Arends en Jan Emmens behoren tot de beste van het boek, maar het hoogtepunt van Brouwers’ essayisme is het afsluitende hoofdstuk over Joost Zwagerman in De laatste deur. Hier komt hij subtiel terug op de bekende zin uit zijn verhaal ‘De Exelse testamenten’: ‘Ik wil het wel op mij nemen, de geschiedenis van al deze te schrijven, mijn toon is die van solidariteit’. Zwagerman was, zoals na zijn zelfmoord genoegzaam bekend werd, faliekant tegen zelfmoord. Je doet het de anderen, je familie, vrienden en geliefden, niet aan. Daar lag zijn medelijden. Brouwers heeft voornamelijk medelijden met degene die zelfmoord begaat. Dat is het werkelijke slachtoffer.

Mijn ontzetting bij de zelfmoord van een dierbare geldt niet mijzelf, maar de zelfmoordenaar: mijn emotie bestaat uit deernis, tegelijkertijd laat ik waar mogelijk alle begrip voor zijn daad tot me toe en heb ik er geen oordeel over. Het was zijn leven en als zodanig zijn privébezit, waarover hij, net als iedereen het recht heeft zelfstandig te beschikken.

Dat is misschien wel het verschil tussen het verschillende opvattingen van Brouwers en Zwagerman. Zwagermans idee kan alleen ontstaan als je meent dat iemands leven niet zijn eigendom is, maar ook anderen toebehoort. Zelfmoord is de ultieme daad om te tonen dat jouw leven jouw eigendom is. En tevens een bevestiging van vrijheid, zoals Stig Dagerman schreef in zijn prachtige tekst ‘Onze behoefte aan troost is onverzadigbaar…’: ‘Ik meen begrepen te hebben dat de zelfmoord het enige bewijs van de menselijke vrijheid is.’ Dagerman beging in 1954 zelfmoord. Zijn leven en werk wordt uitgebreid besproken in het Supplement (waarin De zwarte zon, De versierde dood en een aantal verspreide essays over zelfmoord zijn opgenomen).

In haar gedicht ‘Wanting to Die’ schreef Anne Sexton (die in 1974 zelfmoord beging):

But suicides have a special language.
Like carpenters they want to know which tools.
They never ask why build.

Brouwers schrijft in het hoofdstuk ‘Taal en terminologie in verband met zelfmoord’ dat er een mediacode bestaat, – waarvan ik niet op de hoogte was – die bepaalt dat in de berichtgeving over een zelfmoord niet mag ‘worden vermeld welke methode voor zelfmoord werd toegepast en welke omstandigheden ertoe hebben geleid.’ In zijn boek schrijft Brouwers wel over de methodes – which tools – van de verschillende zelfmoordenaars; die door verdrinking, die door een pistoolschot, die door ophanging en die door een overdosis. In hetzelfde hoofdstuk legt Brouwers uit waarom hij continu spreekt over ‘zelfmoord begaan’ in plaats van ‘zelfmoord plegen’:

Daar er voor mij niets misdadigs of laakbaars met zelfmoord is verbonden, en ik ook het taboe er omtrent niet erken, geef ik er de voorkeur aan te spreken van ‘zelfmoord begaan’: – volgens datzelfde ((mijn strikt eigen)) besef van de suggestieve macht en de gevoelswaarden der woorden is het woord ‘begaan’ in het gegeven verband minder criminaliserend.

Brouwers refereert regelmatig vaak aan The Savage God van Alvarez en bespreekt in een uitgebreid en intelligent essay in het Supplement het leven en werk van Jean Améry. Alvarez beschrijft in zijn boek hoe hij een poging deed tot zelfmoord en Améry beging in 1978 zelfmoord, twee jaar na het verschijnen van zijn essay ‘De hand aan zichzelf slaan’. Améry’s essay is een filosofische verhandeling (geen apologie) over zelfmoord terwijl de boeken van Alvarez en Brouwers literair-historisch zijn. Het verschil tussen de laatste twee is dat Brouwers zich voornamelijk richt op de persoonlijke geschiedenissen van schrijvers die zelfmoord begingen, terwijl Alvarez het onderwerp voornamelijk beschrijft vanuit het perspectief van historische stromingen en tendensen (de Romantiek, dadaïsme etc.). Met De laatste deur verdient Brouwers het om in één adem genoemd te worden met Améry en Alvarez en hun klassiek geworden geschriften over zelfmoord.

Koen Schouwenburg

Jeroen Brouwers – De laatste deur & De laatste deur. Supplement. Atlas Contact, Amsterdam. 758 & 432 blz. €65.