Het noorderlicht was nog nooit zo mooi

IJsland in de winter is een plek van stilte, van donkere nachten waarin de maan ‘tevergeefs aan de bevroren vloedlijn trekt’ en de zon zich niet laat zien. Het enige teken van warm licht is de reflectie van de zon op een wolk, ‘schuivend geel op de rotswand’. Het huis is omgeven door zwart zand en wier, tot aan de zee. Het staat op een terp, een oud houten huis met knarsende deuren en tocht over de vloer. Er omheen liggen ‘vier hectare ontgonnen IJsland’, waarin een kind, in haar rood met wit gestippelde plastic laarzen, een ‘stijlbreuk’ is. De baai is verdwenen onder uitgespaarde sneeuw. Het kind, bijna drie, heeft haar eigen schaduw al lang niet gezien. ‘Wat is de zon? vraagt ze. Aan die exotische vuurbal is de gespikkelde herinnering, vanonder haar strooien hoed, vervaagd.’ En als de zon dan eindelijk verschijnt, zitten moeder en dochter in het raamkozijn en alleen hun oogbollen bewegen, ‘als reptielen’. Het landschap, de dieren, hun huid: alles is versteend.

Dit is het land waar Laura Broekhuysen met haar IJslandse man en dochter naartoe verhuist net als de winter aanbreekt. Winter-IJsland is een wonderlijk mooie, gecomprimeerde gedachtestroom (in 131 pagina’s) van haar eerste jaar als emigrante op het eiland tussen de Atlantische oceaan en de Groenlandzee. In korte hoofdstukjes weet Broekhuysen zoveel poëzie te stoppen dat het lijkt alsof je een heel leven met haar hebt gedeeld tijdens dit mysterieuze, bizarre jaar op IJsland. Dit komt mede door de aard van het IJslandse landschap zelf. Het is zo uitgestrekt, zo leeg, dat gedachten zich uitklappen ‘als duveltjes in doosjes’. Er is ruimte, gedachten ontvouwen zich zonder op weerstand te stuiten van muren, gebouwen, tramhaltes. De tijd vertraagt. Langzaam loopt ze door het uitgestrekte, weerbarstige land rondom hun huis.

De stukken verte, verstopt in mijn blikveld, ontvouwen zich onder mijn voetzolen. Contouren zijn van elastiek, bewegen mee. Maar welk perspectief is ook kies, ik haal de rek niet uit het landschap, berg blijft berg, strand strand, wind wind. Dit land is door niemand ontworpen.

In tegenstelling tot Nederland, waar ze af en toe naar terugverlangt, lijkt hier ook de menselijke geest te zijn ontgonnen, van regels en wetten ontdaan. Niet met woestheid, zoals de orkaan waarmee zich de lente aankondigt, maar op een verstilde, verdiepte manier. Dit is het leven op een verre punt van de aarde waar elke gedachte, beweging of geluid zich kristalliseert, alsof de mensen echter, meer zichzelf worden door de pure verstilling waarin ze zich bevinden. Laura’s man en dochter zijn IJslanders die juichen bij de eerste sneeuw; zij observeert en voelt. Dit is een relaas over de mens en de natuur, maar heel anders dan we gewend zijn: vol zachtheid en hoop, angst en avontuurlust, liefde en tijd. Veel afleiding is er niet.

Een hoogtepunt komt als er onverwachts een auto arriveert: het blijken verdwaalde toeristen te zijn. Dan klapt het huis weer terug in haar stilte. Haar dochter groeit op; ze is een drietalig kind dat ‘het oppervlakte van de taal besnuffelt door woorden in de mond te nemen’ en de klanken van het Engels, Nederlands en IJslands vermengt tot nieuwe melodieën. Broekhuysen, zelf violiste, heeft voor haar dochter een clownsviooltje besteld; het was op het hele eiland niet te vinden. Op een dag horen ze buiten geluid. ‘Het is de postbode. We zien alleen een schim in de mist, al staat hij op de drempel. Als hij zich met een langwerpig pakket naar voren buigt, zien we zijn baard, vol glinsterende druppeltjes. Hij brengt een klein viooltje, waarover we invoerrechten moeten betalen.’ Verder ruikt het naar vis en geslachte walvis, en aan de kant van de weg staat af en toe een gestrand mens.

In deze winter, als het buiten onbewoonbaar is, groeit binnen in Broekhuysen een kleine foetus uit tot mensje. ‘In mijn buik heeft de zygote zich intussen ontwikkeld tot een mens met neusvleugels, twintig nagels, een bloedsomloop. Buiten de baarmoeder blijft het winter, wachten alle processen in bevroren staat op dooi.’ Ze wacht op de bevalling als een ‘dichtgeschroefde matroesjka’. En als die dan eindelijk komt, rijdend over de zeven rotondes van Mosfellsbær op weg naar het ziekenhuis, lijdt dit tot een prachtige geboortescène, doorspekt met bloed en adem en verwondering; een scene waarvan er meer zouden mogen zijn in de Nederlandse literatuur. Broekhuysen laat voelen wat het is een mens te zijn, een mens te maken, en wat het kost om de twee te scheiden. Het is bovennatuurlijk mooi.

De zomerwende is geweest, de schemering is gevallen, en de volgende winter is in aantocht. Maar niet voordat het kind uit de baarmoeder is en ze als vierkoppig gezin naar huis rijden. Het jaar is om; Broekhuysen keert haar blik naar binnen, naar haar pasgeboren zoon en de slapeloosheid die al haar concentratie vergt. Ze is thuis in het huis dat ze een jaar geleden voor het eerst betrad en waarover ze zei:

Voor het eerst je eindstation betreden gaat niet zonder beklemming. Je stapt in honderd vierkante meter toekomst. Wat er ook gebeurt, het zal hier gebeuren. Onder dit raam zul je je oeuvre bij elkaar moeten pennen. Dit zal je uitzicht zijn.

Het is moedig een zo onontbeerlijk uitzicht in de ogen te staren, wetende dat je blijft en dat dit het leven is dat je gekozen hebt. Ik wacht nu al op het volgende bericht uit het IJsland van Broekhuysen; het onwaarschijnlijke landschap vloeit in haar pen en zorgt voor echo’s zo diep en oprecht dat ze zelfs de Nederlandse kust raken.

Ilse Josepha Lazaroms

Laura Broekhuysen – Winter-IJsland. Mijn eerste jaar in een verlaten fjord. Querido, Amsterdam. 136 blz. € 15,00.