Een bijzondere grottengemeenschap

In het eerste deel van de serie ‘De getrouwen van Ro’eh, het boek Ben Tseddeq, vertelt Henk van de Weg het verhaal van Akni, een jongen die leeft in de fictieve grottenwereld. Centraal staan essentiële levensvragen: ‘wie ben ik?’, ‘Wanneer ik tel ik mee in de gemeenschap?’ Middels een erg opgelegde queeste, verpakt in een fantasyjasje, geeft Van de Weg (een deel) van het antwoord.

Om echt tot de gemeenschap te kunnen behoren moet Akni alleen op zoek naar een diamant in de grottenwereld. Al snel heeft hij de diamant gevonden en keert hij terug naar het dorp, waar hij vervolgens z’n Ben Tseddeq (queeste) af kan maken en hij een volwaardig Tseddeq zal worden. Helaas gooit Rysomh roet in het eten. Hij wacht Akni op en vertelt hem dat er gevaar dreigt. Samen zullen ze naar de gemeenschap afdalen. Al snel komen ze oog in oog te staan met een reusachtig kreeftachtig wezen. Na een lange strijd, waarbij de diamant en Akni’s gimbot (een wapen) kapot gaan, moeten de mannen concluderen dat de gemeenschap niet langer veilig is. Ze lichten de wijzen in, schorten de Ben Tseddeq van Akni op en roepen de hulp in van Ro’eh, de god die ze beschermt.

Helaas weet de plot nauwelijks te boeien. Lange tijd baant de lezer zich een weg door de zwak geformuleerde zinnen en kinderlijke weergaven van gedachten en gebeurtenissen: ‘Wacht eens, hij kon de diamant gebruiken. Wat stom dat hij daar niet eerder aan had gedacht.’ De schrijfstijl geeft de indruk dat de lezer te maken heeft met een jongerenboek in plaats van met een fantasy- of avonturenverhaal voor volwassenen: ‘Zijn lichaam sjokte door, en door en door. En door.’ Ook het verhaal sjokt door; nergens wordt het krachtig. Dat komt niet alleen door de taal maar ook door de vrij simpele opbouw van het verhaal. De lezer wordt niet geconfronteerd met perspectiefwisselingen, chronologiebreuken en andere verhaaltechnieken die een roman complex kunnen maken. Van de Weg houdt het uiterst simpel door slechts Akni’s verhaal te vertellen; chronologisch en met slecht een paar sprongen voorwaarts. Daarbij is zelfs de verhaalopbouw zelf ook voorspelbaar. Geheel volgens de normen van de klassieke queeste gaat Van de Weg te werk: Akni krijgt een opdracht, komt op zijn pad moeilijkheden tegen en moet deze moeilijkheden overwinnen alvorens hij zijn beloning kan krijgen. Het gevolg is een verhaal dat voor veel lezers in behoorlijke mate voorspelbaar is.

Van de Weg behandelt in zijn roman interessante vraagstukken. Door deze in een met fantasy overladen wereld te plaatsen, krijgt Ben Tseddeq een bijzonder tintje. Akni gaat op zoek naar zijn eigen identiteit, naar het bestaan van een god (Ro’eh) en zijn plaats in de gemeenschap. Het lijken vragen die gegrepen zijn uit de hedendaagse maatschappij. Helaas heeft Van de Weg hier voor de meest expliciete weergave gekozen. Zeer nadrukkelijk gaat Akni op zoek naar zijn eigen identiteit en het bestaan van een god en zeer expliciet krijgt hij daarbij belangrijke boodschappen van anderen: ‘Hij wil ons het goede geven, maar hij wil niet dat we hem volgen vanwege de dingen die we krijgen. Hij wil dat we hem volgen om wie hij is.’

Tegen het einde van Ben Tseddeq komt de sprookjeswereld om de hoek kijken. In een wereld waarin de regel ‘eind goed al goed’ van levensbelang lijkt, is dat in Van der Wegs verhaal niet anders. Akni heeft een deel van zijn levensvragen kunnen beantwoorden en kan daarmee rustig gaan slapen. Zijn min of meer opgelegde avontuur komt tot rust.

Marloes Otten

Henk van de Weg – Ben Tseddeq. Uitgeverij Paris Books. 252 blz. € 20,00.