Kunst als verdienmodel

Iedereen met enige kennis van de westerse cultuurgeschiedenis weet wat dada was, maar niemand die precies kan uitleggen wat het nou eigenlijk inhield. Ook Hubert van den Berg niet, die alles van dada afweet en zijn kennis gebruikte voor een prettig en met ruime hand geïllustreerd boek dat zeer toepasselijk op vele gedachten hinkt. Zo wordt de geschiedenis van dada in zijn talrijke verschijningsvormen in min of meer chronologische volgorde verteld, maar is er ook een chronologische dada-kroniek en wijdt hij tal van pagina’s aan de achterliggende filosofie en de relatie tot contemporaine stromingen als constructivisme, expressionisme en kubisme. Verder is er aandacht voor de menselijke kant, voor de onderlinge haat en nijd, de niet altijd even zuivere motieven om aan dada deel te nemen en de onvermijdelijke politieke factor. Hoogst leerzaam allemaal en het is goed dat er een Nederlands overzichtswerk voorhanden is, jammer alleen dat de auteur soms niet goed raad weet met alle kennis in zijn hoofd en de lezer meermalen – en soms zelfs op één en dezelfde pagina – vergast op exact dezelfde anekdote of wetenswaardigheid. Daar had een redacteur scherper op moeten zijn.

Blijft de vraag wat dada nou eigenlijk was, iets wat destijds zelfs de dadaïsten zich afvroegen en waar men elkaar later uitvoerig over in de haren vloog. In het geval van beeldende kunst is het bij een poging tot bepaling altijd handig om te kijken naar de beeldtaal. Dat werkt bijvoorbeeld bij kubisme heel goed, maar is bij dada een stuk lastiger. Vraag de gemiddelde ontwikkelde voorbijganger welk beeld hij bij dada heeft, en de kans is groot dat hij over collages begint, dezelfde waarover W.F. Hermans schamperde dat die eens zo baanbrekende plakwerkjes nu in musea hangen te vergelen (als iemand de bron weet, graag, ik kon hem zelf zo gauw niet vinden). Maar Van den Berg toont nou juist aan dat die collages helemaal niet nieuw waren of uniek. Net zomin als de klankdichten waarmee Hugo Ball furore verwierf. En zo gaat het maar door, tot er alleen nog maar een dikke nevel blijft hangen. Wat misschien ook weer des dada’s is.

Als na de Tweede Wereldoorlog dada ineens als belangrijke kunstrichting wordt gezien herschrijven ambitieuze kunstenaars die dada vaak al vroeg achter zich hadden gelaten of er zelfs nooit echt iets mee van doen hadden eigen geschiedenis, zodat die aan dada gekoppeld kan worden. Het aansprekendste voorbeeld is Marcel Duchamp, die eerst niets van dada moest hebben, maar het voor elkaar kreeg als de grote man van dada de geschiedenisboeken in te gaan. Op even heldere als verbijsterende wijze besluit Van den Berg zijn verhaal met het relaas van de manier waarop New York, dat amper een rol in de geschiedenis van dada speelde, uit wist te groeien tot de hoofdstad van dada. Wat dada was weten we dan nog steeds niet, wel wat het werd: een lucratief verdienmodel.

Enno de Witt

Hubert van den Berg – Dada, een geschiedenis. Vantilt, Nijmegen. 304 blz. € 29,95.