We worden geboren in een roman, waarvan de betekenis ons ontgaat

Literatuur is geen grap, althans voor veel schrijvers en lezers – ze nemen haar serieus, omdat het leven gewoon heel vaak niet erg grappig is, jammergenoeg, en het leven is nu eenmaal wat beschreven moet worden in literatuur, al kan er soms een grapje vanaf misschien, anders wordt het allemaal te serieus; er moet toch een beetje gelachen kunnen worden in het leven? – maar kan de grap literatuur zijn? Gelukkig wel, sommige boeken zijn zelfs een lange aaneenschakeling van grappen, denk aan schelmenromans, maar, zo zal iemand zeggen, ook daaronder houdt de ernst, of de tragiek, zich schuil. De grap moet wellicht ernstig worden genomen om literatuur te zijn. Hoe dan ook heb je goede en slechte grappen. De Tsjechische schrijver Patrick Ouředník (1957) schrijft in zijn roman Een afgedane zaak, onlangs uitgegeven door Zirimiri Press, dat ‘de traditionele handicap van Tsjechische schrijvers’ is dat ze hun boeken te serieus nemen. Een naamloze verteller zegt dat, we hoeven het daarom niet serieus te nemen, maar het is in elk geval een goede grap en in feite impliceert hij dat je boeken juist niet serieus moet nemen, als schrijver dan. Of Ouředník zijn eigen boek daadwerkelijk niet serieus neemt, daarover valt te discussiëren, maar hij heeft de grap wel serieus genomen. Als ik daarover zou uitwijden zou ik de grap, die aan de basis van deze roman ligt, misschien verklappen – een aanwijzing: het heeft te maken met Flaubert –, dus daarom iets over het hoofdpersonage Dyk, een bejaarde misantroop.

Dat ook misantropen grappig kunnen zijn, bewijst deze Dyk. Hij houdt vooral niet van kinderen: ‘Hoe recenter hun geboortedatum, hoe langer ze de wereld zouden vergallen met hun aanwezigheid’. Als hij hoort over een dame die door een auto is geschept staat er dat hij zich geen illusies maakt: ‘Tegen één dode stuiven twee komma twee exemplaren van het nieuwe gebroed de wereld in.’ Dyk heeft de grappige gewoonte om spreuken te verzinnen en ze op te smukken met ‘in de regel’ Bijbelse bronnen. Zo zegt hij naar aanleiding van de overleden vrouw: ‘De ogen der doden schenken de sterren meer schittering.’ Waaraan hij toevoegt: ‘Spreuken 8: 125’ Dit doet Dyk omdat ‘hij al lang had begrepen dat in Tjechië het herhalen van iets wat iemand al eerder had gezegd, beschouwd werd als de ultieme uiting van intelligentie.’ Een eenvoudige manier om voor intelligent door te gaan.

Ouředník heeft het niet zo op met de Tsjechen, althans, hij maakt hen te pas en te onpas belachelijk. Ook het ‘terloops inbrengen van historische data’ zou voor de Tsjechen als een uiting van intelligentie gelden, zelfs zozeer dat ‘behalve data Tsjechen niets anders kunnen onthouden.’ Dyk, die graag bespot, lijkt eveneens niet aan de spot van de auteur te ontsnappen: ‘Geconfronteerd met het groeiende niets besloot Dyk in actie te komen. Maar hoe? De keververzameling nieuw leven inblazen, een warme band met zijn zoon en diens verloofde aanknopen, lid worden van de vrijwillige brandweer? De Adriatische kust bezoeken? Een volkstuintje nemen? Zich bij de dissidenten aansluiten?’ Hij besluit een boek te schrijven, wat voor Ouředník weer genoeg mogelijkheden biedt tot het maken van grappen. Overigens, wat die dissidenten betreft, Ouředník was er in het Tsjechoslowakije van de jaren zeventig zelf eentje, hij gaf samizdat-literatuur uit en vertrok in 1984 naar Frankrijk. Tsjechië heeft hem kennelijk nooit losgelaten.

Door Zirimiri Press wordt Een afgedane zaak gepresenteerd als onder andere een satire op de moderne Tsjechische maatschappij. Hoogtepunt in dezen is een gesprek tussen twee bejaarde mannen die zich erover beklagen dat tegenwoordig ‘elke randdebiel’ zijn mening mag geven, wat zou komen door de democratie. Vroeger fantaseerden mensen nog, nu ‘praat iedereen alleen maar.’ Vroeger ‘waren er net zo veel randdebielen, maar de meesten hielden hun smoel.’ Voor alle duidelijkheid: Ouředník maakt hier waarschijnlijk zowel de ouderen die terugverlangen naar het communisme belachelijk als de moderne maatschappij, waarin alles maar wordt gezegd. Een ander hoogtepunt, dus samen met het personage Dyk en zijn verzonnen citaten en de genoemde conversatie, is de beschrijving van Dyks tegenspeler, de rechercheur Vilém Lebeda. Over zijn jeugd schrijft Ouředník: ‘Hij was totaal ongeschikt voor welke vorm van standaardcommunicatie dan ook.’ Het had over mijn jeugd gezegd kunnen worden, eveneens over mijn volwassen leven.

Een afgedane zaak lijkt een postmoderne detective. Af en toe wordt de lezer rechtstreeks aangesproken. Van zulke grappen moet je houden, anders zijn ze wat al te flauw misschien. Toch blijft het in zijn totaliteit een origineel en amusant boek. Het bevat enkele memorabele zinnen als: ‘We worden geboren in een roman, waarvan de betekenis ons ontgaat, en we verlaten de roman die we nooit hebben begrepen.’ Een zin die misschien wel de essentie weergeeft waar Ouředník met zijn spel, dat Een afgedane zaak is, op inzet, de grap – het valt misschien te lezen als een roman over betekenisgeving – maar voor de ontknoping moet men zoals gezegd maar zelf het boek lezen. Nota bene: neem vooral het nawoord niet al te serieus.

Nog iets grappigs, of ernstigs. Het boek is zoals gezegd uitgegeven door Zirimiri Press, die zich toelegt op literatuur uit kleine of zelden vertaalde talen bijvoorbeeld het Corsicaans of Baskisch; ‘zirimiri’ is Baskisch voor ‘motregen’. Vanwege de kleine afmeting van de druppels verdampt motregen vaak al voor het aardoppervlak bereikt is en kan daardoor onopgemerkt blijven, aldus de uitgever. Zirimiri Press is opgericht met het voornemen om ‘juist die werken te laten zien die, als motregendruppels, vaak onopgemerkt voorbijgaan.’ Graag meer motregen, want die voelt heel wat aangenamer aan dan de volwaardige, maar treurige regenbuien die de grote uitgeverijen over ons lezers uitstorten.

Johannes van der Sluis

Patrick Ouředník – Een afgedane zaak. Vertaald uit het Tsjechisch door Edgar de Bruin. Zirimiri Press, Amsterdam. 190 blz. € 18.

(Afbeelding: Wikimedia commons)